ECLI:NL:RBAMS:2003:AI1389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/4542 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van kortingen op AOW-pensioen in verband met niet-verzekerde tijdvakken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar de verweerder had een korting van 8% toegepast vanwege niet-verzekerde tijdvakken door verblijf in het buitenland. Eiseres was van 4 september 1963 tot en met 30 juni 1964 in het Verenigd Koninkrijk en van 5 februari 1967 tot en met 30 december 1968 in Koeweit, wat leidde tot de korting op haar pensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat met een nieuw besluit van de verweerder, dat op 20 januari 2003 was genomen, de korting was verlaagd tot 4%. Eiseres had echter geen verzoek tot schadevergoeding ingediend, waardoor haar beroep tegen het eerdere besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft zich vervolgens beperkt tot een inhoudelijk oordeel over het nieuwe besluit. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een direct of indirect onderscheid naar geslacht, aangezien de kortingsbepalingen voor zowel mannen als vrouwen gelijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 25,- door de Sociale verzekeringsbank aan haar moest worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 98/4542 AOW
van:
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door [familielid],
tegen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door G.J.N. Keuper.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 3 juni 1998 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 15 april 1998, verzonden op 22 april 1998 (besluit 1).
Op 20 januari 2003 heeft verweerder een nieuw besluit genomen (besluit 2).
Bij brief van 3 april 2003 heeft de rechtbank aangegeven het beroep van eiseres met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht te achten tegen dit besluit.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 8 mei 2003.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit in primo van 26 mei 1997 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juli 1996 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Verweerder heeft op dit pensioen een korting van 8% toegepast in verband met niet-verzekerde tijdvakken.
Bij besluit 1 heeft verweerder het bezwaar tegen dit besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en de korting teruggebracht tot 6%. Bij besluit 2 heeft verweerder de korting, onder verwijzing naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Wessels-Bergervoet van 4 juni 2002, gepubliceerd in RSV 2002/181, teruggebracht tot 4%.
De rechtbank stelt allereerst vast dat met besluit 2 het belang van eiseres bij een oordeel omtrent haar beroep tegen besluit 1 is komen te vervallen. De rechtbank merkt in dit verband op dat zo’n belang niet kan zijn gelegen in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht of de gemaakte proceskosten. Zo’n belang kan wel zijn gelegen in het verkrijgen van een schadevergoeding ingevolge artikel 8:73 van de Awb. Eiseres heeft echter in deze procedure geen verzoek tot schadevergoeding ingediend. Het beroep van eiseres tegen besluit 1 dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank zal zich in het navolgende dan ook beperken tot een inhoudelijk oordeel omtrent besluit 2.
Artikel 13, tweede lid, onder a, van de AOW bepaalt dat een korting van 2% wordt toegepast voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde tussen zijn 15e en zijn 65e jaar niet verzekerd is geweest.
Verweerder heeft als niet-verzekerde tijdvakken aangemerkt:
- 4 september 1963 tot en met 30 juni 1964 (tijdvak a) en;
- 5 februari 1967 tot en met 30 december 1968 (tijdvak b).
In totaal gaat het hier om een periode van 2 jaar, 8 maanden en 23 dagen. Verweerder heeft voor elk vol jaar een korting van 2% toegepast, zodat de totale korting is gekomen op 4%.
Ten aanzien van tijdvak a is relevant dat eiseres van 4 september 1962 tot en met 30 juni 1964 met haar echtgenoot en kinderen in het Verenigd Koninkrijk verbleef. Vanaf het moment waarop dit verblijf een jaar had geduurd - 4 september 1963 - heeft verweerder op grond van het ter zake door hem gevoerde beleid aangenomen dat eiseres niet langer kon worden aangemerkt als Nederlands ingezetene, zodat zij niet langer op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van de AOW verzekerd was. Eiseres was ook niet op grond van enigerlei andere bepaling verzekerd.
Ten aanzien van tijdvak b is relevant dat eiseres van 5 februari 1966 tot en met 30 december 1968 met haar echtgenoot en kinderen in Koeweit verbleef. Vanaf het moment waarop dit verblijf een jaar had geduurd - 5 februari 1967 - heeft verweerder op grond van het ter zake door hem gevoerde beleid aangenomen dat eiseres niet langer kon worden aangemerkt als Nederlands ingezetene, zodat zij niet langer op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van de AOW verzekerd was. Eiseres was ook niet op grond van enigerlei andere bepaling verzekerd.
Eiseres heeft niet betwist dat zij vanaf 4 september 1963 respectievelijk 5 februari 1967 niet langer als Nederlands ingezetene kon worden aangemerkt. Eiseres heeft ook geen feiten aangedragen op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat zij ook in de tijdvakken a en b verzekerd was ingevolge de AOW. Eiseres meent echter, zo begrijpt de rechtbank, dat desondanks geen korting op haar AOW-pensioen mag worden toegepast ter zake van de tijdvakken a en b, omdat zo’n korting een verboden onderscheid naar geslacht zou opleveren. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Van een direct onderscheid naar geslacht is in het onderhavige geval geen sprake nu zowel voor de ten aanzien van de in geding zijn de tijdvakken toegepaste verzekeringsbepalingen als voor de kortingsbepalingen geldt dat zij geen onderscheid maken naar geslacht. Ook voor mannen die hun verzekering uitsluitend ontlenen aan hun Nederlands ingezetenschap geldt dat hun verzekering vervalt wanneer zij niet langer als ingezetene kunnen worden aangemerkt en ook voor deze mannen geldt dat ter zake van de niet-verzekerde tijdvakken een korting wordt toegepast.
Van een indirect onderscheid naar geslacht is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake. De rechtbank ziet geen enkele reden om aan te nemen dat in overwegende mate vrouwen zouden worden getroffen door genoemde bepalingen.
Een onderscheid als hiervoor bedoeld kan ook niet zijn gelegen in de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. Naar verweerder ter zitting heeft verklaard had eiseres zich, net als een gehuwde man in overigens vergelijkbare omstandigheden, vrijwillig kunnen verzekeren.
Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de thans nog resterende korting op het pensioen van eiseres een ander karakter heeft dan de korting ter zake van het tijdvak van 4 september 1962 tot en met 3 september 1963, die verweerder bij besluit 2 ongedaan heeft gemaakt. De korting die verweerder bij besluit 2 ongedaan heeft gemaakt hield verband met een zogenoemde tijdvak van mede-uitsluiting, dat wil zeggen een tijdvak gedurende hetwelk eiseres ondanks haar Nederlands ingezetenschap niet verzekerd was ingevolge de AOW omdat haar echtgenoot niet verzekerd was. Op grond van de ten tijde van belang geldende bepalingen kon alleen een gehuwde vrouw met deze mede-uitsluiting worden geconfronteerd en een gehuwde man niet. Het ging hier dus om een rechtstreeks onderscheid naar geslacht en burgerlijke staat. Omdat voor dit onderscheid geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig was heeft het EHRM in het arrest Wessels-Bergervoet de korting in verband met tijdvakken van mede-uitsluiting strijdig geoordeeld met artikel 14 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres tegen besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat op grond van het bepaalde in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb het door eiseres gestorte griffierecht ad € 25,- dient te worden vergoed.
Van proceskosten aan de zijde van eiseres is niet gebleken, zodat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat het door haar betaalde griffierecht ad € 25,- door de Sociale verzekeringsbank aan eiseres wordt vergoed.
Gewezen door mr. T. van Peijpe, voorzitter, en mrs. J.F.A. Graafland en H.G. Schoots, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.I. van der Kris, griffier,
en openbaar gemaakt op: 21 augustus 2003
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op: 21 augustus 2003
Coll.
DOC: B