Parketnummer: 13/123013-03
Datum uitspraak: 25 april 2003
van de rechtbank Amsterdam, 9de meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboortedatum]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2003.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in de derde regel van het telastegelegde vermelde "en/of 's-Hertogenbosch" als "en/of te 's-Hertogenbosch", aangezien hier sprake is van een kennelijke omissie. Door de verbetering van deze omissie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank leest het in de tiende regel van het telastegelegde vermelde "voornoemde [slachtoffer]" als "voornoemde [slachtoffer]", aangezien hier sprake is van een kennelijke omissie. Door de verbetering van deze omissie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 06 januari 2003 tot en met 07 januari 2003 te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren, en te Best en te Eindhoven en te Boxtel en te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten zijn ouders, te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en vastgehouden en vervolgens in een bestelauto en/of personenauto geduwd en/of geplaatst en die [slachtoffer] naar een andere plaats gebracht, zulks met het oogmerk om voornoemde, moeder, en vader, te dwingen tot de afgifte van 25.000 euro.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
De psycholoog en vast gerechtelijk deskundige drs. K.T.E. Zászlós heeft, blijkens het daarvan opgemaakte rapport van 23 maart 2003, de verdachte onderzocht en is tot de conclusie gekomen, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte sprake is van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met narcistische en anti-sociale trekken. Aldus kan er gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte, welke zich ook voordeed ten tijde van het plegen van het delict waarvan hij wordt verdacht. Verdachte is echter in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien. De beperkingen in zijn persoonlijkheidsontwikkeling, zoals zijn egocentrische houding, zijn extreme moeite met verliessituaties en zijn lacunair functionerend geweten, zijn niet van dien aard, dat verdachte ten tijde van het te laste gelegde niet in staat wordt geacht zijn wil conform een dergelijk besef te bepalen.
Voornoemde psycholoog adviseert de rechtbank verdachte met betrekking tot het telastegelegde dan ook als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies op.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een gijzeling van een veertienjarig jongetje. Deze gijzeling was bedoeld om 25.000 euro losgeld van de ouders te krijgen en vond plaats middels een vooropgezet plan. Zo hebben verdachte en zijn mededaders een busje met geblindeerde ramen aangeschaft, een plaats uitgekozen waarvan zij dachten dat er rijke mensen zouden wonen en zich met behulp van een routeplanner naar die plaats begeven. Vervolgens hebben zij de buurt verkend, mutsen gekocht om over hun hoofden te trekken en zich onherkenbaar te maken en bij het vallen van de avond in hun busje naast een fietspad gewacht op een eenvoudig te overmeesteren slachtoffer. Toen het veertienjarig jongetje aan kwam fietsen hebben zij hem met een smoes laten stoppen en vervolgens van zijn fiets gesleurd en in het busje gegooid. Het jongetje kreeg een muts over zijn ogen zodat hij verdachte en zijn mededaders niet zou herkennen en hij moest plat in het busje gaan liggen. In totaal is het jongetje ongeveer achtentwintig uur gegijzeld geweest. In deze periode heeft hij slechts een keer eten en drinken gekregen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij deze gijzeling laten leiden door puur geldelijk gewin en daarbij geen rekening gehouden met de gevolgen hun daad. Niet alleen hebben zij een kind blootgesteld aan een psychisch en fysiek zeer bedreigende situatie, ook voor de ouders en de naaste familieleden van dat kind is een dergelijke gijzeling een zeer schokkende en aangrijpende ervaring. Bovendien leidt de gijzeling van een kind tot grote verontrusting in de samenleving.
Gijzeling is een dermate ernstig strafbaar feit, dat de wetgever dit tot uitdrukking heeft gebracht in het hierop gestelde strafmaximum dat gelijk is aan het strafmaximum van het eveneens zeer ernstige misdrijf van doodslag.
Op grond van het vorenoverwogene en met name teneinde verdachte en anderen ervan te weerhouden zich (opnieuw) schuldig te maken aan een strafbaar feit als het onderhavige, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De rechtbank heeft daarbij - ten voordele van verdachte - meegewogen dat hij niet eerder ter zake van een geweldsmisdrijf strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft bovendien bij de strafoplegging acht geslagen op het hiervoor genoemde psychologisch rapport van 23 maart 2003, waarin wordt geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf. Gelet op al het voorgaande legt de rechtbank dit advies naast zich neer en acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van gijzeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. U.W. baron Bentinck, voorzitter,
mrs. M.A. Broekhuis en J.M. Schouwenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2003.
De jongste rechter is buiten staat dit
verkort vonnis mede te ondertekenen.