Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 9 juli 2002 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 01.51 KvG van:
{ ],
gevestigd te [ ],
klaagster,
gemachtigde mr. [ ],
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen van 25 september 2001 heeft [ ] namens [ ], hierna klaagster, een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder [ ], hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief met bijlage van 22 oktober 2001 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie geven op de door klaagster tegen hem ingediende klacht.
De klacht is behandeld ter terechtzitting van 4 juni 2002, alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Door de gemachtigde van klaagster is een pleitnota overgelegd.
Van de zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op 9 juli 2002.
Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Bij brief van 22 juni 2001 is namens klaagster opdracht aan de deurwaarder gegeven tot het betekenen van een ten gunste van klaagster gewezen verstekvonnis en tevens tot het leggen van beslag op roerende zaken na het onbenut laten van de verzettermijn.
b) Bij brief van 28 juni 2001 heeft de deurwaarder voormelde opdracht aan de gemachtigde van klaagster bevestigd onder de mededeling dat de gemachtigde van het verloop der zaak op de hoogte zal worden gehouden.
c) Bij brief van 28 juni 2001 heeft de deurwaarder aan de gemachtigde van klaagster onder meer medegedeeld: "Inzake opgemeld betekende ik heden het vonnis aan de debiteur. Inmiddels heb ik debiteur ook aangezegd dat ik na het verstrijken van de wettelijke termijn van 2 dagen over zal gaan tot beslaglegging op zijn roerende zaken. Ter voorkoming van beslag op roerende zaken stelde hij voor fl. 500,00 per maand te voldoen, ingaande volgende week vrijdag 6 juli 2001. Gelet op zijn financiële situatie ben ik met bovengenoemde afbetalingsregeling akkoord gegaan."
d) Bij faxbrief van 5 juli 2001 heeft de gemachtigde van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven: "Naar aanleiding van uw schrijven van 28 juni jl. mag ik toch oprecht hopen dat er concrete aanwijzingen zijn dat een dergelijk betalingsvoorstel reëel is. Ik had eigenlijk wel verwacht dat we hier even contact over zouden hebben, voordat u een dergelijke regeling bent aangegaan. Indien vrijdag 6 juli a.s. niet een bedrag ad ƒ 500,- is voldaan en voorts indien de betalingsregeling verder niet stipt zou verlopen, verzoek ik u bij deze dringend om terstond de regeling op te zeggen en per ommegaande alsnog beslag te leggen."
e) Tussen 5 juli 2001 en 8 augustus 2001 heeft de gerechtsdeurwaarder geen nadere informatie aan de gemachtigde van klaagster verschaft.
f) Op 8 augustus 2001 is door de gemachtigde van klaagster telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder in welk gesprek de gemachtigde van klaagster onder meer is medegedeeld dat de afbetalingsregeling niet was nagekomen en dat er op 23 augustus 2001 een faillissementsaanvraag tegen de debiteur zou dienen.
g) Bij brief van 28 augustus 2001 heeft de gerechtsdeurwaarder aan de gemachtigde van klager medegedeeld dat de debiteur bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 23 augustus jl. in staat van faillissement is verklaard.
2.1. Klager klaagt samengevat dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met het bepaalde in de beroeps- en gedragsregels tot tweemaal toe zijn opdracht niet heeft uitgevoerd en daarover geen informatie heeft verstrekt.
2.2. De gerechtsdeurwaarder heeft de klachten gemotiveerd bestreden.Voor zover nodig wordt dit verweer hierna besproken.
3. Ontvankelijkheid van de klacht
3.1. Op 15 juli 2001 is inwerking getreden de Gerechtsdeurwaarderswet. Met betrekking tot het bij deze wet geregelde tuchtrecht, kent de wet geen overgangsregeling. Blijkens de memorie van toelichting is de vraag of er al dan niet in een overgangsregeling zou moeten worden voorzien uitvoerig aan de orde geweest tijdens de parlementaire behandeling van deze wet. De wetgever heeft het ontbreken van een overgangsregeling gemotiveerd door te wijzen op het feit dat met name de zware tuchtrechtelijke sancties die door de tuchtrechter kunnen worden opgelegd op één lijn met strafrechtelijke sancties kunnen worden gesteld. Nu volgens de Grondwet geen enkele gedraging met terugwerkende kracht strafbaar kan worden gesteld, kunnen gedragingen die dateren van vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet niet binnen het bereik van het in deze wet geregelde tuchtrecht vallen en zal de nieuwe tuchtrechter niet kunnen oordelen over zaken van vóór de van inwerkingtreding van de wet, aldus de wetgever.
3.2. Uit de stukken blijkt dat een deel van de aan de gerechtsdeurwaarder verweten gedragingen zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001. De Kamer acht klager in zijn klacht desalniettemin ontvankelijk nu de aan de gerechtsdeurwaarder verweten gedragingen zich ook ná 15 juli 2001 hebben gecontinueerd.
4. De beoordeling van de klacht
4.1. In deze zaak komt het aan op de vraag of de gerechtsdeurwaarder voldoende overleg met zijn opdrachtgever heeft gepleegd en van deze instemming heeft verkregen betreffende de te volgen koers. In de onderhavige zaak heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klager medegedeeld dat deze van het verloop van de zaak op de hoogte zou worden gehouden. Dit heeft hij echter niet of te laat gedaan. Hij heeft zonder zijn opdrachtgever hierover te informeren een betalingsregeling getroffen en toen die niet werd nagekomen had de gerechtsdeurwaarder, mede gelet op de inhoud van de brief van 5 juli 2001 van de gemachtigde van klager, terstond beslag moeten leggen of de opdracht moeten teruggeven. Eesrt nadat de gemachtigde van klaagster zelf contact opnam met de gerechtsdeurwaarder werd hem medegedeeld dat er geen beslag was gelegd en dat er een faillissementsaanvraag tegen de debiteur was ingediend.
4.2. De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat het leggen van beslag onnodige kosten met zich mee had gebracht wegens de te verwachten geringe opbrengst en omdat hem reeds bekend was dat de debiteur op korte termijn in staat van faillissement zou worden verklaard, doet aan het voorgaande niet af. Deze gegevens hadden voor de gerechtsdeurwaarder juist aanleiding moeten zijn onverwijld contact met zijn opdrachtgever op te nemen teneinde de opdrachtgever in staat te stellen zijn standpunt te bepalen.
4.3. Op grond van het voorgaande is de Kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6 van de Verordening beroeps- en gedragsregels en acht de Kamer de door klaagster ingediende klacht dan ook gegrond. De Kamer vindt alle omstandigheden in aanmerking nemende echter geen aanleiding tot het opleggen van enige maatregel over te gaan.
4.4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
Verklaart de klacht gegrond.
Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, voorzitter wnd., mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2002 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger.
w.g. F.C.H. Krieger w.g. M.M. Beins
geen hoger beroep ingesteld
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.