ECLI:NL:RBAMS:2002:AF5344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01.104 KvG
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen deurwaarder inzake onterecht incasseren van bedragen

In deze zaak, behandeld door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, is op 28 mei 2002 uitspraak gedaan over een klacht van een klager tegen een deurwaarder. De klacht betreft de handelwijze van de deurwaarder die volgens de klager een veel hoger bedrag heeft geïncasseerd dan waartoe hij op grond van een eerder vonnis van de kantonrechter bevoegd was. De feiten van de zaak zijn als volgt: Klager werd op 3 december 1997 gedagvaard door eiseres voor de kantonrechter, waarbij een bedrag van ƒ 5.000,00 werd gevorderd. Klager werd bij verstek veroordeeld om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In de daaropvolgende jaren heeft de deurwaarder beslag gelegd op het loon van klager en heeft hij bedragen geïncasseerd die volgens klager niet in overeenstemming waren met het vonnis van de kantonrechter.

De deurwaarder verdedigde zijn handelen door te stellen dat het partieel opvorderen van een vordering geoorloofd is en dat hij klager op de hoogte had gesteld van de hogere bedragen die door de werkgever waren betaald. De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders oordeelde dat de klacht niet-ontvankelijk was, omdat de gedragingen van de deurwaarder zich voordeden vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001. Dit betekent dat de nieuwe tuchtrechter niet kon oordelen over deze gedragingen. De Kamer oordeelde verder dat het incasseren van een hoger bedrag dan het door de kantonrechter toegewezen bedrag niet in strijd was met de wet, mits dit correct werd gespecificeerd aan de werkgever van klager.

De uitspraak van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders leidde tot de beslissing dat klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn klacht. Dit besluit werd genomen in het belang van de rechtszekerheid en de toepassing van de wet, waarbij de deurwaarder niet in zijn bevoegdheden was overschreden. Klager heeft de mogelijkheid om binnen dertig dagen hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 28 mei 2002 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 01.104 KvG van:
[ ],
wonende te [ ],
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ].
Partijen worden hierna aangeduid als klager en de deurwaarder.
Verloop van de procedure
Bij brief van 8 mei 2001 heeft klager een klacht tegen de deurwaarder ingediend bij de Koninklijke Vereniging voor Gerechtsdeurwaarders (KVG).
Bij brief van 12 juni heeft de deurwaarder een verweerschrift ingediend bij de KVG.
Bij brief van 15 november 2001 heeft de KVG aan klager medegedeeld dat de KVG met de invoering van de Gerechtsdeurwaarderswet is ontbonden en met de ontbinding tevens de statuten en reglementen zijn komen te vervallen en de aan de KVG verbonden commissies waaronder de Klachtencommissie hun werkzaamheden hebben gestaakt.
Bij brief van 26 november 2001 heeft mr. [ ] namens klager de klacht ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam.
Bij brieven van 26 maart 2002 (klager) en 19 april 2002 (de deurwaarder) hebben partijen medegedeeld af te zien van hun recht op een mondelinge behandeling en verzocht uitspraak te doen op grond van de stukken.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 23 april 2002.
Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 28 mei 2002.
Gronden van de beslissing
1. De Feiten
a) Bij brief van 6 juni 1997 heeft de deurwaarder klager medegedeeld dat de [ ] bank (hierna: eiseres) hem ter incasso een vordering in handen heeft gesteld van
ƒ 6.399,75 ter zake van debetstand privé-rekening en is klager gesommeerd een bedrag van in totaal ƒ 7.750,26 te voldoen.
b) Op 3 december 1997 is klager gedagvaard te verschijnen voor de Kantonrechter te [ ]. In het lichaam van de dagvaarding staat onder meer vermeld de zinsnede: "AANGEZIEN eiseres van voormeld totaalverschuldigde opeisbare bedrag thans in rechte opvordert de somma van ƒ 5.000,00, waarbij zij zich haar rechten op het overige uitdrukkelijk voorbehoudt;"
c) Bij verstekvonnis van 24 april 1998 van de kantonrechter te [ ] is klager veroordeeld om aan eiseres te betalen een bedrag van ƒ 5.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 4 december 1997 tot de dag der algehele voldoening en is klager in de kosten van het geding veroordeeld tot heden in totaal begroot op ƒ 632,60.
d) Bij exploot van 8 mei 1999 is voormelde titel aan klager betekend met gelijktijdig bevel daaraan te voldoen.
e) Bij exploot van 18 mei 1999 is ten laste van klager executoriaal beslag gelegd onder zijn werkgever. In het exploot staat onder meer vermeld dat dit beslag geschiedt ter verzekering van en om betaling te verkrijgen van de navolgende bedragen:"de hoofdsom conform vonnis ƒ 5.000,00 (…..)."
f) Bij brief van 23 februari 2001 heeft de deurwaarder aan de werkgever van klager een opgave met betrekking tot de opbouw van de vordering verstrekt. Deze brief vermeldt onder meer als verschuldigde 1. Hoofdsom ƒ 6.399,75, 2. Incassokosten ƒ 959,96, 3. B.t.w. over sub 2. (…..) in totaal ƒ 9.563,09 waarop in mindering is voldaan ƒ 9.563,09.
g) Bij brieven van 5 maart en 4 april 2001 heeft de advocaat van klager aan de deurwaarder onder meer medegedeeld dat zijn handelwijze niet correct is, nu hij immers de totale hoofdsom heeft geïncasseerd terwijl hij daartoe op grond van het vonnis geen bevoegdheid had.
h) Bij brief van 5 april 2001 heeft de deurwaarder op de stellingname van klagers advocaat gereageerd, waarop de advocaat van klager de deurwaarder bij brief van 5 april 2001 heeft gesommeerd het teveel geïncasseerde terug te betalen.
i) Bij brief van 11 april 2001 heeft de deurwaarder een reactie gegeven op de brief van de advocaat van klager van 5 april 2001 en onder meer medegedeeld het teveel door de werkgever betaalde ad ƒ 2.527,75 over te maken. Ook heeft hij een opgave gedaan van de restantvordering en klager gesommeerd tot betaling daarvan over te gaan, bij gebreke waarvan de deurwaarder tot dagvaarding zou overgaan.
2. De klacht
2.1. De klacht richt zich tegen het feit dat de deurwaarder een veel hoger bedrag is gaan incasseren dan waartoe hij op grond van het vonnis van de kantonrechter bevoegd was.
Klager vindt de handelwijze van de deurwaarder verwerpelijk nu hij misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de hoofdvordering te beperken om binnen de competentiegrens van de kantonrechter te blijven, stellende dat de kantonrechter in een opvolgende procedure ook wel het meerdere zou toekennen en dit meerdere ook heeft geïnd.
3. De reactie van de deurwaarder
3.1. De gerechtsdeurwaarder stelt dat het partieel opvorderen van een vordering bij een kantonrechter geoorloofd is. Voor het door de kantonrechter toegewezen bedrag is vervolgens beslag gelegd. Door de werkgever is echter meer doorbetaald dan waarvoor beslag is gelegd, waarna de deurwaarder dit aan de werkgever kenbaar heeft gemaakt.
3.2. Daarnaast stelt de deurwaarder dat klager op 23 februari 2001 telefonisch is medegedeeld dat de werkgever meer had uitbetaald dan waartoe ze gehouden waren. Aan klager is toen uitgelegd dat er boven hetgeen in het vonnis stond vermeld nog meer verschuldigd was en dat het meer verschuldigde met de meer ontvangen gelden van de werkgever zou kunnen worden verrekend ter voorkoming van een vervolgprocedure. In dit gesprek heeft klager geen bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde verrekening. Desalniettemin is klager uitgenodigd op 24 februari 2001 op zijn kantoor te verschijnen om de kwestie aan de hand van de stukken nogmaals uit te leggen voor het geval het hem niet duidelijk was of voor het geval hij het daar niet mee eens zou zijn. Klager is niet op die afspraak verschenen.
3.3. Juist ter voorkoming van hoge kosten is indertijd gekozen voor de procedure bij de kantonrechter. De praktijk leert dat juist bij partieel opgevorderde en niet betwiste bedragen, waarbij het restant is gereserveerd, nadat met de schuldenaar een afbetalingsregeling is overeengekomen, het restant-verschuldigde vaak zonder afzonderlijke procedure minnelijk wordt afgelost, aldus de deurwaarder.
4. Ontvankelijkheid van de klacht
4.1. Op 15 juli 2001 is inwerking getreden de Gerechtsdeurwaarderswet. Met betrekking tot het bij deze wet geregelde tuchtrecht, kent de wet geen overgangsregeling. Blijkens de memorie van toelichting is de vraag of er al dan niet in een overgangsregeling zou moeten worden voorzien uitvoerig aan de orde geweest tijdens de parlementaire behandeling van deze wet. De wetgever heeft het ontbreken daarvan gemotiveerd door te wijzen op het feit dat met name de zware tuchtrechtelijke sancties die door de tuchtrechter kunnen worden opgelegd op één lijn met strafrechtelijke sancties kunnen worden gesteld. Nu volgens de Grondwet geen enkele gedraging met terugwerkende kracht strafbaar kan worden gesteld, kunnen gedragingen die dateren van vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet niet binnen het bereik van het in deze wet geregelde tuchtrecht vallen en zal de nieuwe tuchtrechter niet kunnen oordelen over zaken van vóór de van inwerktreding van de wet, aldus de wetgever.
4.2. Uit de stukken blijkt dat het hier betreft gedragingen van de deurwaarder welke zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001. Op grond van het voorgaande kan klager niet in zijn klacht worden ontvangen.
5. Beoordeling ten overvloede
5.1. Ten aanzien van het door klager gestelde misbruik van procesrecht overweegt de Kamer dat de wet er niet aan in de weg staat dat de schuldeiser in rechte minder vordert dan de schuldenaar verschuldigd is.
5.2. Ten aanzien van het incasseren voor een hoger bedrag oordeelt de Kamer als volgt. Het loonbeslag is op de juiste wijze gelegd. In het exploot van beslaglegging is als hoofdsom opgenomen het door de kantonrechter toegewezen bedrag. Van het incasseren van een hoger bedrag dan waartoe de deurwaarder bevoegd was, is derhalve geen sprake. Wel is de Kamer van oordeel dat de deurwaarder voor alle duidelijkheid in de specificatie aan de werkgever van klager als hoofdsom het door de kantonrechter toegewezen bedrag had moeten opnemen in plaats van het nog verschuldigde bedrag.
5.3. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.H. Schotman en J.P.J.J. Timmermans (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 28 mei 2002 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger.
Coll.:
w.g. F.C.H. Krieger w.g. J.W.S. Holtrop
geen hoger beroep ingesteld
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.