ECLI:NL:RBAMS:2002:AF5342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01.10 KvG
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen deurwaarder inzake onvoldoende communicatie en verhaalsmogelijkheden

In deze zaak, behandeld door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, heeft klager een klacht ingediend tegen de deurwaarder vanwege vermeende tekortkomingen in de communicatie en het verhaalsproces. De klacht betreft onder andere het niet of onvoldoende informeren van klager over de voortgang van de zaak, het maken van betalingsafspraken met de debiteur zonder overleg, en het niet adequaat zoeken naar verhaalsmogelijkheden. Klager stelt dat de deurwaarder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door zijn naam aan een derde door te geven en dat er een commerciële band bestond tussen de deurwaarder en de debiteur, wat de invorderingsactiviteiten zou hebben beïnvloed.

De deurwaarder heeft in zijn verweer aangegeven dat hij de debiteur goed kende en dat er meerdere schulden van de debiteur in behandeling waren. Hij heeft geprobeerd een betalingsregeling te treffen, maar deze werd niet nagekomen, wat leidde tot beslaglegging op de onroerende zaak van de debiteur. De deurwaarder betwist dat hij tekort is geschoten in zijn werkzaamheden en stelt dat hij normaal heeft gehandeld in een complexe situatie met meerdere schulden.

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders heeft geoordeeld dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht, omdat de gedragingen van de deurwaarder zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001. Dit betekent dat de nieuwe tuchtrechter niet kan oordelen over zaken die zich vóór deze datum hebben voorgedaan. De beslissing is genomen op 28 mei 2002, waarbij de Kamer heeft benadrukt dat de deurwaarder in de toekomst duidelijker moet communiceren met zijn cliënten om misverstanden te voorkomen.

Uitspraak

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 28 mei 2002 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 01.10 KvG van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
verschenen bij gemachtigde mr. C.G. Kaldekerken,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als klager en de deurwaarder.
Verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen van 27 mei 2001 heeft klager een klacht tegen de deurwaarder ingediend bij de Koninklijke Vereniging voor Gerechtsdeurwaarders (KVG).
Bij brief van 13 juni 2001 heeft de KVG aan klager medegedeeld dat de KVG met de invoering van de Gerechtsdeurwaarderswet is ontbonden en met de ontbinding tevens de statuten en reglementen zijn komen te vervallen en de aan de KVG verbonden commissies waaronder de Klachtencommissie hun werkzaamheden hebben gestaakt.
De KVG heeft klager voorts medegedeeld dat hij zich als alternatief, voor wat betreft de ambtelijke dienstverlening, zich kon wenden tot het Hoofd van Dienst van de betrokken deurwaarder. Bij brief met bijlagen van 25 juli 2001 heeft klager de klacht ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 23 april 2002.
Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 28 mei 2002.
Gronden van de beslissing
1. De Feiten
a) Bij brief van 19 april 2000 heeft de gemachtigde van klager de deurwaarder verzocht een dagvaarding uit te brengen inzake een vordering van klager op [ ]. Bij brief van 21 april 2000 heeft de deurwaarder de opdracht bevestigd.
b) Bij verstekvonnis van 3 juli 2000 van de kantonrechter te [ ] is de door klager ingestelde vordering toegewezen.
c) Bij brief van 6 november 2000 heeft de gemachtigde van klager de deurwaarder onder meer geschreven:
"Op 13 oktober jl. hadden wij telefonisch contact. Hierin is o.a. het navolgende ter sprake gekomen:
· Tot op deze dag was [ ] de overeengekomen betalingsregeling niet nagekomen; een betalingsregeling waarvan cliënt reeds had aangegeven daar niet gelukkig mee te zijn.
· Het beslag wat op de roerende zaken was gelegd, was ook van toepassing op de vordering van [ ].
· Op 27 oktober 2000 zou executoriale verkoop van de roerende zaken van [ ] plaatsvinden. Mocht de hieruit voortvloeiende opbrengst niet voldoende zijn, zou een eventueel beslag op de goederen van de (inmiddels ex) vrouw van [ ] worden overwogen.
· In juli 2000 is, volgens opgave van één van uw medewerkers, door [ ] een tweede en derde hypothecaire lening aangegaan ter waarde van NLG 800.000,-- Nagegaan zou worden waar dit geld gebleven is.
Tot zover een kort zakelijk verslag van genoemd telefonisch onderhoud.
Inmiddels is mij ter ore gekomen, dat de executoriale verkoop niet is doorgegaan omdat [ ] op de valreep een bedrag ad. NLG 3.000,-- betaalde. Hierop is, althans dat zijn de berichten, een nieuwe betalingsregeling met hem afgesproken, hetgeen mij ten zeerste verbaast.
Gezien het betalingsgedrag bij de reeds bestaande betalingsregeling kan ik niet anders concluderen dat [ ] een soortement van vertragingstactiek toepast. Ook vind ik het opmerkelijk dat ik noch [ ] van het afstel van de verkoop en de eventuele nieuwe betalingsovereenkomst op de hoogte zijn gebracht. Reeds eerder is door mij aangegeven dat een goede communicatie toch wel van belang is.
Daarnaast en temeer is bij een telefonisch contact tussen [ ] en één van uw medewerkers aan [ ] medegedeeld dat, indien de executoriale verkoop doorgang had gevonden, zijn vordering niet zou meedelen in de opbrengsten, daar het gelegde beslag voortvloeide uit de zakelijke schulden van [ ]. In voornoemd contact op 13 oktober 2000 is mij echter het tegendeel bevestigd. Graag verneem ik van u de juiste uitleg hieromtrent.
Aangezien het vonnis van het kantongerecht te [ ] reeds 4 maanden oud is en er tot op heden nog geen betaling van de uitstaande vordering heeft plaatsgevonden, verzoek ik u thans met klem ten behoeve van [ ] de nog openstaande punten uit ons telefonisch contact d.d. 13 oktober 2000 nadere invulling te geven."
d) Bij brieven van 11 en 24 maart 2001 heeft de gemachtigde van klager de deurwaarder verzocht om een opgave van de stand van zaken.
e) Bij brief van 6 mei 20001 heeft de gemachtigde van klager de deurwaarder onder meer geschreven: "Hierbij deel ik u mede dat vanwege het tot op heden niet reageren uwerzijds op mijn brieven d.d. 11 maart 2001 en 24 maart 2001, waarin ik u o.a. verzocht opgave te doen van bovengenoemde stand van zaken, cliënt, zoals is aangezegd, genoodzaakt is zijn klachten voor te leggen aan de Klachtencommissie van Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders. Tevens deel ik u mede dat cliënt inmiddels heeft vernomen dat wederpartij [ ] in staat van faillissement verkeerd. Indien deze informatie correct is, verneem ik gaarne van u wie de betreffende curator in dit faillissement is, zodat zorg gedragen kan worden voor het tijdig indienen van de vordering aldaar, tenzij dit reeds door u gedaan is, waarvan ik graag een kopie van de ingediende vordering ontvang."
f) Bij brief van 7 mei 2001 heeft de deurwaarder de gemachtigde van klager onder meer geschreven: "Meermalen is met Uw opdrachtgever en U telefonisch contact geweest en naar onze mening bent U op de hoogte van het feit dat de zaak is toegezonden aan notaris [ ] alhier om tot verkoop van het vastgoed over te gaan. Uw dreigen met klachten is dan ook niet correct. Nu de wederpartij inmiddels is gefailleerd is het beslag doorgehaald, de vordering ingediend bij de curator en zal het dossier worden afgesloten nu wij niets meer voor U kunnen betekenen en de curator thans de contacten met U dient te onderhouden."
2. De klacht
2.1. Samengevat klaagt klager over de navolgende feiten:
· De deurwaarder heeft hem niet of onvoldoende geïnformeerd omtrent de wezenlijke werkzaamheden in de zaak. Meer in het bijzonder heeft de deurwaarder tot tweemaal toe een betalingsafspraak met de debiteur gemaakt zonder hierover met klager overleg te plegen. Tevens heeft de deurwaarder een geplande executoriale verkoop zonder overleg ingetrokken, en deze vervolgens weer uitgeroepen daarbij gebruik makend van een advertentie.
· Uit het dossier blijkt dat de deurwaarder onvoldoende naar verhaalsmogelijkheden heeft gezocht. De beslaglegging op het pand geschiedde pas nadat daarop was aangedrongen. Adequate beslaglegging bleef te lang uit, zodat het debiteur gelukte om nadat het vonnis verkregen was, zijn pand (verder) te verhypothekeren waardoor klager is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden.
· De deurwaarder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door de naam van klager door te geven aan een derde zonder dat klager daarvan op de hoogte is gesteld.
· De deurwaarder heeft een commerciële band met de debiteur omdat de deurwaarder zijn voormalige bedrijfspand aan de debiteur heeft verhuurd. Onduidelijk is in hoeverre deze band de invorderingsactiviteiten heeft beïnvloed.
· De deurwaarder heeft klager verzocht hem in de toekomst niet meer in te schakelen, hetgeen in strijd is met de ministerieplicht.
· De deurwaarder heeft de vordering bij de curator voor een te laag bedrag ingediend.
3. De reactie van de deurwaarder
3.1. De deurwaarder stelt samengevat dat de debiteur hem welbekend was, aangezien zijn kantoor een aantal schulden van de debiteur in behandeling had. Bij de executie bleek bovendien dat ook de fiscus beslag had gelegd, reden waarom met de debiteur een betalingsregeling is getroffen. Klager was hiervan op de hoogte aangezien klager vele malen op kantoor is geweest en met hem en de gemachtigde van klager vele malen telefonisch contact is geweest. Gezien deze schulden was het treffen van een regeling de enige mogelijkheid. Immers, bij een beslag gevolgd door een executoriale verkoop zou klager, gelet op het preferente recht van de fiscus, achter het net vissen.
Nu de debiteur de betalingsregeling niet nakwam is beslag gelegd op de onroerende zaak, niettegenstaande wetenschap van het bodembeslag en andere beslagen die op de onroerende zaak rusten alsmede de tophypotheek die op de onroerende zaak was afgesloten.
Nadat ondanks de vele toezeggingen van de debiteur betaling uitbleef is op 12 april 2001 de notaris verzocht een openbare verkoop te houden.
De deurwaarder is van mening dat hij normaal heeft opgetreden in een dossier waarin een vonnis werd gehaald en vervolgens is getracht geld te incasseren, waarna bleek dat er sprake was van vele andere schulden waaronder een fiscale schuld zodat getracht is te regelen. Vervolgens is beslag gelegd op een onroerende zaak en is de notaris aangewezen voor wie de openbare verkoop zou plaatsvinden. Uiteindelijk heeft de debiteur zijn faillissement aangevraagd waardoor er geen verhaal meer mogelijk bleek, aldus de deurwaarder.
4. Ontvankelijkheid van de klacht
4.1. Op 15 juli 2001 is inwerking getreden de Gerechtsdeurwaarderswet. Met betrekking tot het bij deze wet geregelde tuchtrecht, kent de wet geen overgangsregeling. Blijkens de memorie van toelichting is de vraag of er al dan niet in een overgangsregeling zou moeten worden voorzien uitvoerig aan de orde geweest tijdens de parlementaire behandeling van deze wet. De wetgever heeft het ontbreken daarvan gemotiveerd door te wijzen op het feit dat met name de zware tuchtrechtelijke sancties die door de tuchtrechter kunnen worden opgelegd op één lijn met strafrechtelijke sancties kunnen worden gesteld. Nu volgens de Grondwet geen enkele gedraging met terugwerkende kracht strafbaar kan worden gesteld, kunnen gedragingen die dateren van vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet niet binnen het bereik van het in deze wet geregelde tuchtrecht vallen en zal de nieuwe tuchtrechter niet kunnen oordelen over zaken van vóór de van inwerkingtreding van de wet, aldus de wetgever.
4.2. Uit de stukken blijkt dat het hier betreft gedragingen van de deurwaarder welke zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001. Op grond van het voorgaande kan klager niet in zijn klacht worden ontvangen.
5. Beoordeling ten overvloede
5.1. In deze zaak komt het aan op de vraag of de deurwaarder voldoende overleg met zijn opdrachtgever heeft gepleegd en van deze instemming heeft verkregen betreffende de te volgen koers. De Kamer acht het aannemelijk dat, gelet ook op het door de deurwaarder overgelegde overzicht van gevoerde telefoongsprekken, dat de deurwaarder in gesprekken die hij met klager heeft gehad voldoende heeft aangegeven op welke wijze de zaak tegen de debiteur zou worden aangepakt, en signalen heeft ontvangen die konden worden opgevat als instemming met die aanpak. Ten aanzien van de verhaalsmogelijkheden heeft de deurwaarder ter zitting medegedeeld dat de debiteur bij hem bekend was vanwege andere schulden, waaronder een schuld aan de fiscus waarvoor beslag was gelegd op een onroerende zaak toebehorende aan de debiteur. Het standpunt van klager in deze is dan ook onvoldoende komen vast te staan.
5.2. Ten aanzien van de door klager gestelde commerciële band die de deurwaarder met de debiteur zou hebben, heeft de deurwaarder ter zitting medegedeeld dat hij aan de debiteur een unit van zijn voormalige bedrijfspand heeft verhuurd. Dat dit van invloed is geweest op zijn beslissingen is door de deurwaarder betwist en is op zichzelf ook niet aannemelijk, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan.
5.3. Ten aanzien van het verzoek van de deurwaarder aan klager hem in de toekomst niet meer in te schakelen heeft de deurwaarder ter zitting medegedeeld dat hij zijn verzoek in neutralere bewoordingen had moeten uitdrukken, waarmee dat punt reeds daarom als afgedaan valt te beschouwen.Het verschil van inzicht betreffende de door de deurwaarder bij de curator ingediende vordering zou kunnen worden verklaard door een verschil in berekende rente, zoals de deurwaarder ter zitting heeft geopperd, en is op zichzelf dus evenmin een toereikende grond voor een verwijt.
5.4. Hetgeen hiervoor is overwogen laat overigens onverlet dat de deurwaarder er goed aan zou doen in het vervolg in zijn afspraken met cliënten (nog) duidelijker te maken wat hij van plan is en daar een duidelijk consent op te vragen, zodat misverstanden dienaangaande niet kunnen ontstaan.
5.5. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.H. Schotman en J.P.J.J. Timmermans (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 28 mei 2002 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger.
w.g. F.C.H. Krieger w.g. J.W.S. Holtrop
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Hoger beroep ingesteld