ECLI:NL:RBAMS:2002:AF5341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01.06 KvG
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. J.S.W. Holtrop
  • mr. A.H. Schotman
  • mr. W.A.H. Melissen
  • D. Rijswijk
  • J.P.J.J. Timmermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder met betrekking tot betaling en communicatie

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht die klaagster heeft ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft de communicatie en de betaling van een bedrag dat klaagster volgens haar stelling al had voldaan. Klaagster werd op 4 april 2001 gedagvaard door de gerechtsdeurwaarder op verzoek van een derde partij, waarbij zij werd aangesproken voor een bedrag van ƒ 2.479,39 en ƒ 400,00 aan buitengerechtelijke kosten. Klaagster heeft op 17 april 2001 een bedrag van ƒ 2.879,39 overgemaakt, maar ontving later een verstekvonnis waarin haar werd bevolen tot betaling van een hoger bedrag. Klaagster stelt dat zij de hoofdsom en incassokosten al had voldaan en dat het in rekening brengen van extra proceskosten niet rechtvaardig is.

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders heeft de klacht behandeld en vastgesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. De Kamer overweegt dat, zelfs als de klaagster gelijk heeft in haar bewering dat zij het bedrag tijdig heeft betaald, dit niet leidt tot gegrondverklaring van de klacht. De gerechtsdeurwaarder kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de mededeling van een medewerker, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, wat hier niet het geval is. De Kamer concludeert dat de gedragingen van de gerechtsdeurwaarder zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet, waardoor deze niet onder het tuchtrecht vallen. De beslissing is genomen op 12 maart 2002, waarbij de klacht van klaagster werd afgewezen.

Uitspraak

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 12 maart 2002 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 01.06 KvG van:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarders te [ ],
verschenen bij M, gerechtsdeurwaarder,
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brief van 27 juni 2001 heeft [ ] (hierna: klaagster) bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KVG) een klacht ingediend tegen [ ] (hierna: de gerechtsdeurwaarder).
Bij brief van 10 juli 2001 heeft de KVG aan klaagster samengevat medegedeeld dat als gevolg van de per 15 juli 2001 in werking tredende Gerechtsdeurwaarderswet door De Klachtencommissie van de KVG geen nieuwe dossiers meer in behandeling worden genomen.
Bij brief met bijlagen van 20 juli 2001 heeft klaagster de klacht ingediend bij de Kamer.
Bij brief van 27 september 2001 heeft klaagster aanvullende stukken overgelegd.
Bij brief van 13 november 2001, door de Kamer ontvangen op 30 november 2001, heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie op de klacht gegeven.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 januari 2002.
Klaagster was niet verschenen, de gerechtsdeurwaarder wel.
Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 12 maart 2002.
Gronden van de beslissing
1. De Feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) Bij exploot van 4 april 2001 is klaagster op verzoek van [ ] als eisende partij door de gerechtsdeurwaarder gedagvaard te verschijnen voor de kantonrechter te [ ] tegen de zitting van 9 mei 2001. In deze dagvaarding vordert de eisende partij klaagster te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 2.479,39 en ƒ 400,00 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
b) Blijkens een rekeningafschrift van 18 april 2001 heeft klaagster via een telefonische overboeking een bedrag van in totaal ƒ 2.879,39 overgemaakt op rekeningnummer 30.80.86.082 ten name van [ ].
c) Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 9 mei 2001 heeft de kantonrechter te [ ] -onder verwijzing naar de dagvaarding- de eis toegewezen en klaagster in de proceskosten veroordeeld ad ƒ 661,20.
d) Bij exploot van 22 mei 2001 is voormeld vonnis door de gerechtsdeurwaarder aan klaagster betekend met bevel tot betaling van een bedrag van in totaal ƒ 3.570,25 te vermeerderen met de kosten van het exploot ad ƒ 180,47.
e) Bij faxbericht van 18 juni 2001 heeft klaagster aan de gerechtsdeurwaarder geschreven: "Bijgaand zend ik u een bankafschrift waaruit blijkt dat ik het door mij verschuldigde bedrag ad. fl. 2.879,39 reeds op 17 april telefonisch aan u hebt overgemaakt. Ik heb deze telefonische overboeking gedaan naar aanleiding van de door mij ontvangen dagvaarding en nadat ik telefonisch contact met uw kantoor heb gehad. Tijdens dit telefonisch contact heb ik expliciet gevraagd of ik het geld aan uw kantoor of aan [ ] moest overmaken Ik heb toen als antwoord gekregen dat het geld aan uw kantoor overgemaakt moest worden."
f) Op 2 juli 2001 heeft klaagster de kosten van het exploot van dagvaarding ad ƒ 118,30 aan de gerechtsdeurwaarder overgemaakt.
2. De klacht
2.1. Klaagster stelt dat samengevat dat zij de in de dagvaarding van 4 april 2001 vermelde hoofdsom en incassokosten reeds op 17 april 2001 had voldaan. Klaagster is daarom van mening dat het in rekening brengen van de meerdere geliquideerde proceskosten niet rechtvaardig en fatsoenlijk is.
3. De ontvankelijkheid van de klacht
3.1. Het betreft hier gedragingen van (medewerkers van) de gerechtsdeurwaarder welke zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001. Deze wet voorziet in (zware) tuchtrechtelijke sancties en is in zoverre qua werking te vergelijken met strafbepalingen. Nu geen enkele gedraging met terugwerkende kracht strafbaar kan worden gesteld, kunnen gedragingen die dateren van vóór de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet niet binnen het bereik van het in deze wet geregelde tuchtrecht vallen. In zoverre kan klaagster niet in haar klacht worden ontvangen.
In het midden kan blijven of de omstandigheid dat klaagster door de genoemde brief van 10 juli 2001 van een procedure bij de Klachtencommissie is afgehouden tot ontvankelijkheid moet leiden, nu, naar uit het navolgende blijkt, dat niet tot gegrondverklaring van de klacht kan leiden.
4. Beoordeling ten overvloede
4.2. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Klaagster is met name verbolgen over het feit dat zij het bedrag heeft voldaan nadat zij telefonisch contact met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft gehad. Tijdens dit telefonisch contact heeft klaagster expliciet gevraagd of zij het geld aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder of aan [ ] moest overmaken. Naar klaagster stelt, heeft zij toen als antwoord gekregen dat het geld aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder overgemaakt diende te worden.
4.3. Ook al zou worden aangenomen dat voormelde mededeling is gedaan, dan nog had dat niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van de klacht. Het gaat hier immers om een mededeling van een medewerker van zijn kantoor waarvoor de gerechtsdeurwaarder, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan hier niet is gebleken, niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden omdat de aard van het tuchtrecht zich daartegen verzet.
4.4. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder ter terechtzitting gesteld dat het hier een losse opdracht betrof, waarvan geen dossier wordt aangelegd, en heeft hij aannemelijk gemaakt dat de door klaagster gedane betaling bij ontvangst niet te herleiden was tot een bepaalde zaak en dat vervolgens door hem voldoende inspanningen zijn verricht om te achterhalen op welke zaak de door klaagster gedane betaling betrekking had. Daarnaast had een ander optreden van de deurwaarder per saldo niet tot lagere kosten voor klaagster geleid. De dagvaarding was immers reeds uitgebracht en de gerechtsdeurwaarder is klaagster voldoende tegemoetgekomen door de kosten van betekening van het vonnis en het vastrecht niet bij klaagster in rekening te brengen.
4.5. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend voorzitter, mr. A.H. Schotman,
mr. W.A.H. Melissen en D. Rijswijk en J.P.J.J. Timmermans, (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2002 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger.
w.g. F.C.H. Krieger w.g. J.W.S. Holtrop
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.