RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/126038-97
Datum uitspraak: 3 december 2002
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:
geboren te Paramaribo (Suriname) op 23 december 1967,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2002.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzittingen van 07 augustus 2000 en 19 november 2002 gewijzigd. Van de dagvaarding en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. telastegelegde:
op 30 april 1997 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [slachtoffer] bevond, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Ten aanzien van het onder 2. primair telastegelegde:
op 30 april 1997 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [slachtoffer 2] bevond.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
Voor zover de raadsman van verdachte heeft willen aanvoeren dat zijn cliënt heeft gehandeld uit noodweer, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het ter terechtzitting verhandelde niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen verdachte.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een zeer ernstig geweldsdelict gepleegd, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden en [slachtoffer 2] ernstig gewond is geraakt. Het is hierbij aan het toeval te danken geweest dat [slachtoffer 2] de schietpartij overleefd heeft en dat er verder geen omstanders gewond zijn geraakt, zeker nu het feit zich in een overvolle discotheek heeft afgespeeld. Gebleken is dat [slachtoffer 2] nog steeds lichamelijke gevolgen ondervindt van de schietpartij, maar ook dat hij door dit feit ernstige psychische schade heeft geleden. Te verwachten valt verder dat dit feit ook voor de andere aanwezigen in de discotheek nadelige psychische gevolgen heeft gehad. Voorts worden door dit soort feiten de bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij bevestigd en versterkt.
De ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de gevoelens van onrust en onveiligheid die de feiten in de maatschappij hebben veroorzaakt, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2. bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.538,00 (vierduizendvijfhonderdachtendertig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1. bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 6607,68 (zesduizendzeshonderdzeven euro en achtenzestig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2. primair bewezenverklaarde:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende op het adres [adres], toe tot een bedrag van € 4538,00 (vierduizendvijfhonderdachtendertig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen de som van € 4538,00 (vierduizendvijfhonderdachtendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende op het adres [adres], toe tot een bedrag van € 6607,68 (zesduizendzeshonderdzeven euro en achtenzestig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen de som van € 6607,68 (zesduizendzeshonderdzeven euro en achtenzestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 132 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.A. Wildenburg, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk, C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.S. van Grinsven, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 03 december 2002.