ECLI:NL:RBAMS:2002:AF1242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/2711
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.Y.C. Poelmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake publicatie van portret en bescherming van persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2002 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een vastgoedhandelaar, en gedaagde, de besloten vennootschap Quote Publishing B.V. Eiser vorderde onder meer dat Quote zou worden verboden om foto's van hem openbaar te maken in het decembernummer van het tijdschrift Quote, waarin hij werd genoemd in verband met criminele activiteiten, ondanks dat hij nooit strafrechtelijk is veroordeeld. Eiser stelde dat de publicatie van zijn portret een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zou vormen en dat hij en zijn familieleden in gevaar zouden komen door de publicatie. Quote voerde aan dat eiser zelf de publiciteit had gezocht en dat er geen causaal verband was tussen de publicatie en het veiligheidsrisico.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser geen publiek figuur is en dat er in het verleden bedreigingen tegen hem zijn geuit. Echter, de rechter oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting van Quote zwaarder weegt dan het belang van eiser bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. De rechter concludeerde dat de publicatie van de foto relevant was voor de inhoud van het artikel en dat deze een aanzienlijke nieuwswaarde had. Eiser had geen redelijk belang meer om zich te verzetten tegen de publicatie van zijn portret, waardoor zijn vorderingen werden afgewezen.

Daarnaast werd eiser veroordeeld in de kosten van de procedure, en werd Quote ontheven van de verplichtingen die voortvloeiden uit een eerder vonnis. De rechter benadrukte dat de afweging tussen de rechten van eiser en de vrijheid van meningsuiting van Quote zorgvuldig moest worden gemaakt, maar dat in dit geval de belangen van Quote prevaleerden.

Uitspraak

P/MB
vonnis 22 november 2002
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 02/2711 P v a n:
[eiser], wonende te Amsterdam,
e i s e r in conventie bij dagvaarding van 22 november 2002,
g e d a a g d e in reconventie,
procureur mr. S.F. Kalff,
t e g e n :
de besloten vennootschap QUOTE PUBLISHING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r in reconventie,
procureur mr. G.J. Kemper.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 22 november 2002 heeft eiser, verder te noemen [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen Quote, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Voorts heeft Quote in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte.
Na verder debat hebben partijen stukken overgelegd voor vonniswijzing.
Gezien de spoedeisende belangen van partijen is op 22 november 2002 mondeling uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt hiervan de uitwerking.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en in reconventie.
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. [eiser] is een vastgoedhandelaar die investeert in onroerend goed in binnen- en
buitenland. [eiser] is in diverse publicaties in verband gebracht met criminele activiteiten. Hiernaar is justitieel onderzoek verricht, doch [eiser] is nimmer strafrechtelijk veroordeeld.
b. Quote is uitgeefster van het gelijknamige maandblad. Quote geeft daarnaast éénmaal
per jaar de Quote 500 uit, een tijdschrift dat gewijd is aan de 500 rijkste Nederlanders.
c. In de Quote 500 van 2002, staat naast de vermelding van [eiser] op de 36e plaats
van de rijkste Nederlanders, een artikel omtrent zijn persoon, getiteld "Stille
Willem". Bij dit artikel is een foto met het portret van [eiser] geplaatst, zonder dat [eiser] voor het plaatsen van deze foto toestemming heeft verleend.
d. Op 11 oktober 2002 heeft er in het bijzijn van twee journalisten van Quote en de
media-adviseur van [eiser] een vraaggesprek met [eiser] plaatsgevonden dat in het decembernummer van Quote gepubliceerd zal worden. In dit interview komen mogelijke banden van [eiser] met de heer [H.], in het verleden veroordeeld voor ontvoering van de heer Heineken, ter sprake. [eiser] zegt daarover, voor zover van belang:
"Meneer [H.] ken ik, ja. Zoals elke Amsterdammer. Maar ik heb geen band met hem. Ik heb hem wel eens gezien in restaurant Le Garage, maar ik heb nooit met hem aan tafel gezeten. (….) Ik heb hem een enkele keer gesproken, maar ik heb geen bv's met die man. Ik doe geen transacties met die man. Ik doe helemaal niets met die man. Hij staat in de kroeg en zegt hallo."
Quote is voornemens om bij dit artikel foto's te plaatsen, waaronder een foto met een afbeelding van [eiser] en [H.], in gesprek op een bank aan de Apollolaan te Amsterdam.
e. Bij brief van 8 november 2002 heeft A. Moskowicz, de voormalige raadsman van [eiser], aan zijn huidige raadsman meegedeeld dat hij meerdere malen met [eiser] op bezoek is geweest bij het hoofdbureau van politie te Amsterdam. Moskowicz licht deze bezoeken in voornoemde brief als volgt toe:
"Aanleiding was het dringende verzoek van CIE (de recherche) Amsterdam aan de heer [eiser] om zich ten spoedigste bij hen te melden, omdat hij serieus gevaar zou lopen. Tijdens die gesprekken werd de heer [eiser] te verstaan gegeven dat hij maatregelen zou moeten nemen om zichzelf en zijn familieleden te beschermen,
aangezien men het op zijn leven had voorzien. (…) er werd geen enkele twijfel gelaten omtrent de vraag of cliënt deze dreiging serieus diende te nemen."
f. Op 13 november heeft [eiser] Quote in kort geding gedagvaard, waarbij hij onder
meer heeft gevorderd Quote te bevelen om de Quote 500 uit de handel te nemen en Quote te verbieden om foto's met het portret van [eiser] openbaar te maken.
g. Quote heeft medio november 2002 nog geadverteerd voor Quote 500, onder meer door op 19 november 2002 op de Quote site op Internet mensen op te roepen om Quote 500 nog snel te kopen.
h. Bij vonnis van 21 november 2002 met rolnummer KG 02/2625 P, hierna het vonnis,
heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam de vordering van [eiser] om Quote 500 uit de handel te nemen, toegewezen, onder meer op grond van de overweging dat, in de specifieke omstandigheden van dat geval, "het recht van [eiser] om verschoond te blijven van een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer in de vorm van publicatie van zijn portret met mogelijke risico's voor zijn persoonlijke veiligheid, zwaarder weegt dan het belang van Quote bij haar recht op vrije meningsuiting."
i. Op 21 november 2002 heeft [eiser] Quote gesommeerd hem schriftelijk mee te
delen te zullen afzien van de aangekondigde publicatie van een of meer foto's van [eiser] in de Quote van december 2002, dan wel van enige andere vorm van verspreiding en/of openbaarmaking van foto's met het portret van [eiser], alsmede tot afgifte van de foto's. Voorts heeft [eiser] Quote gesommeerd af te zien van
verdere wervingsactiviteiten ten behoeve van de Quote 500. Aan deze sommaties heeft Quote niet heeft voldaan.
j. In dagblad Het Parool is op 22 november 2002 op de voorpagina de foto geplaatst
van [eiser] en [H.], in gesprek op een bank aan de Apollolaan.
In conventie.
2. [eiser] vordert - samengevat - om Quote:
I. te bevelen om het decembernummer van Quote binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis uit de handel te (doen) nemen en te houden en de openbaarmaking, verveelvoudiging en distributie daarvan te staken en gestaakt te houden;
II. Primair:
Quote te verbieden één of meer foto's met het portret van [eiser] openbaar te maken en te verspreiden, door middel van publicatie daarvan in de ruimste zin, internet daaronder begrepen;
Subsidiair, voor het geval de vordering onder I niet zou worden toegewezen:
Quote te verbieden één of meer foto's met het portret van [eiser] openbaar te maken bij het artikel dat in het decembernummer van Quote zal worden gepubliceerd;
III Quote te verbieden te adverteren voor de Quote 500 in welke vorm dan ook;
IV Quote te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle foto's met het portret van eiser af te (doen) geven ten kantore van de raadsman van [eiser];
V al het voorgaande op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Quote in de kosten van de procedure.
3. [eiser] stelt ter ondersteuning van zijn vorderingen - samengevat - het volgende.
Ondanks het vonnis van 21 november 2002 is Quote voornemens in het decembernummer foto's van [eiser] te publiceren, wederom zonder diens toestemming, daarmee het portretrecht van [eiser] schendend en het vonnis frustrerend. [eiser] heeft een redelijk belang om zich tegen de openbaarmaking van zijn portret te verzetten, gelegen in de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en meer in het bijzonder in de bescherming en de veiligheid van hem en zijn familieleden.
[eiser] is geen "public figure" die al eerder herkenbaar in beeld is gebracht en het is een feit van algemene bekendheid dat vermogende personen zoals hij een verhoogde kans lopen ontvoerd of afgeperst te worden. Mede gelet op hetgeen is vermeld in de brief van Moskowicz is er in het geval van [eiser] sprake van een reële dreiging. Quote brengt met haar handelwijze [eiser] willens en wetens in gevaar, althans zij vergroot de gerede kans daarop. Met het publiceren van foto's in het decembernummer en het reclame maken voor de Quote 500 handelt Quote te kwader trouw, in strijd met het vonnis en daarmee onrechtmatig.
4. Ter afwering van de vorderingen heeft Quote primair aangevoerd dat [eiser] geen
redelijk belang heeft tegen de openbaarmaking van zijn portret. Hij heeft zelf de publiciteit gezocht en er bestaat geen causaliteit tussen de openbaarmaking van zijn foto's en het veiligheidsrisico dat [eiser] zou lopen.
Ten opzichte van de situatie ten grondslag liggend aan het vonnis van 21 november 2002 is sprake van nieuwe feiten, nu één van de foto's die Quote wil plaatsen de reeds in Het Parool geplaatste foto betreft van [eiser] met [H.]. Deze foto is voor de publieke meningsvorming van gewicht, en daarmee een belangrijk nieuwsfeit, gelet op de tekst van het interview met [eiser]. Als deze foto gepubliceerd mag worden, dan stuiten andere publicaties niet langer op beperkingen, aangezien [eiser] daarbij geen redelijk belang meer heeft.
Quote heeft een groot belang bij het verschijnen van het decembernummer, aangezien 56.000 exemplaren reeds gedrukt zijn. Door het terugroepen van de oplage zou Quote een bedrag van € 416.000,-- aan inkomsten uit advertenties mislopen. Voorts zou het belang van Unicef worden geschaad, ten behoeve van welke organisatie een bijlage bij het decembernummer van Quote is gevoegd. Het belang van Quote is bovenal gelegen in de vrijheid van meningsuiting.
Beoordeling van het geschil.
5. Uitgangspunt is dat Quote aan het haar ingevolge artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) toekomende recht op vrijheid van meningsuiting in beginsel de vrijheid ontleent haar ter beschikking staand fotomateriaal te publiceren. Zij dient daarbij echter rekening te houden met de rechten en vrijheden van anderen, zoals het in beginsel van gelijk gewicht zijnde in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht van [eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
6. Quote heeft ter afwering van de vordering in de eerste plaats aangevoerd dat aan [eiser] geen beroep op artikel 21 Auteurswet (AW) toekomt, omdat geen redelijk belang van [eiser] zich tegen de openbaarmaking van zijn portret verzet.
Dit verweer moet worden verworpen. Nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij in het verleden reeds enkele malen is bedreigd, kan niet worden uitgesloten dat de openbaarmaking van zijn portret en daarmee het bekend worden van zijn uiterlijk, een negatief effect op zijn veiligheid heeft. Daarmee is zijn redelijk belang gegeven. De omstandigheid dat de kans op dit negatieve effect mogelijk niet zo groot is, maakt dit niet anders, gelet op het grote belang dat iemand bij zijn veiligheid heeft. De openbaarmaking van zijn portret moet dan ook worden aangemerkt als een inbreuk op zijn recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM.
7. Het vorenstaande betekent echter niet zonder meer dat [eiser] zich overeenkomstig
artikel 21 AW kan verzetten tegen publicatie. Het antwoord op de vraag of die openbaarmaking jegens hem onrechtmatig is kan slechts worden gevonden door een afweging die met inachtneming van alle bijzonderheden van het gegeven geval ertoe strekt na te gaan welk van beide fundamentele rechten in dit geval zwaarder weegt. Bij deze afweging zijn de volgende omstandigheden van belang:
- [eiser] is geen publiek figuur. Hij heeft, anders dan Quote stelt, vóór het inter-view met Quote nooit - behoudens een voor dit geding niet relevante uitzondering - actief de publiciteit gezocht, noch heeft hij een beroep dat die publiciteit meebrengt.
- Zijn portret was voor de publicatie daarvan in Quote 500 niet eerder gepubliceerd en zijn gezicht was derhalve onbekend bij het grote publiek.
- [eiser] is in het verleden een aantal malen bedreigd, op grond waarvan hij veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Niet uit te sluiten valt dat het bekend worden van zijn portret een negatief effect op zijn veiligheid heeft.
- [eiser] is de laatste maanden in de publiciteit gekomen door publicaties en een televisieprogramma, waarin werd gesteld dat [eiser] contacten met de onderwereld onderhoudt en zich schuldig zou maken aan witwaspraktijken.
- De foto's zijn geplaatst bij een interview dat [eiser] aan Quote heeft gegeven.
- In dat interview verklaart [eiser] dat hij Heineken-ontvoerder Willem [H.] kent, zoals elke Amsterdammer hem kent, maar dat hij geen band met hem heeft, dat hij hem een enkele keer heeft gesproken, helemaal niets met hem doet en hem in de kroeg uit beleefdheid goedendag zegt.
- Een van de foto's die bij dit interview zijn geplaatst is een foto van [eiser] samen met [H.] in gesprek op een bankje op de Apollolaan in Amsterdam.
8. Een afweging van voormelde fundamentele rechten met inachtneming van de hier-
voor genoemde omstandigheden leidt tot het oordeel dat in dit geval de vrijheid van meningsuiting van Quote zwaarder weegt dan het belang van [eiser]. De afgebeelde foto van [eiser] met [H.] is relevant voor de inhoud van het artikel en heeft een aanzienlijke nieuwswaarde. Er blijkt immers uit dat [eiser] bij dat interview over zijn relatie tot [H.] onjuiste, althans onvolledige informatie heeft verstrekt. Quote heeft dan ook het recht om aan de hand van het in haar bezit zijnde fotomateriaal aan te tonen dat bij de verklaring van [eiser] omtrent zijn relatie tot [H.] op zijn minst vraagtekens kunnen worden gezet. [eiser] kan zich dan ook niet met vrucht verzetten tegen publicatie van deze foto. Dit brengt mee dat [eiser] ook geen redelijk belang meer heeft dat zich verzet tegen de openbaarmaking van de andere foto's van zijn portret in het decembernummer van Quote. Deze andere foto's voegen immers niets toe aan het bekend worden van zijn gezicht bij het lezerspubliek van Quote. De vorderingen met betrekking tot het decembernummer van Quote worden dan ook afgewezen.
9. De vordering strekkend tot een verbod tot het openbaar maken en verspreiden van foto's met het portret van [eiser] is zo algemeen gesteld, dat dit neerkomt op preventieve censuur. Een dergelijk verbod is in strijd met zowel artikel 10 EVRM als artikel 7 Grondwet. Ook dit deel van de vordering moet dus worden afgewezen.
10. Voor de vordering tot afgifte van alle foto's met zijn portret heeft [eiser] als grond-
slag gesteld dat daarmee een dreigend toekomstig onrechtmatig handelen kan worden voorkomen. Nu echter in dit geval geen sprake is van onrechtmatig handelen van Quote jegens [eiser] en geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die maken dat voorshands aannemelijk is dat een eventuele latere openbaarmaking van diezelfde foto's wel onrechtmatig handelen jegens [eiser] zullen opleveren, is dit deel van de vordering evenmin toewijsbaar.
In reconventie.
11. Quote heeft gevorderd dat zij zal worden ontheven van de verplichtingen, haar bij
het vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 21 november 2002 opgelegd. De voorzieningenrechter leest hierin een vordering tot een verbod van de executie van voormeld vonnis met ontheffing van de verplichting tot terughaling van de Quote 500. Bij de beoordeling van een executiegeschil als het onderhavige dient uitgangspunt te zijn, dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is, indien de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn, indien na het wijzen van het vonnis feiten zijn voorgevallen of aan het licht gekomen die met zich brengen dat een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Tenuitvoerlegging levert alsdan misbruik van bevoegdheid voor de executant op.
12. In voormeld vonnis is Quote bevolen om op straffe van een dwangsom aan al haar
afnemers te berichten dat de Quote 500 uit de handel genomen moet worden onder gelijktijdig aanbod de nog aanwezige exemplaren tegen betaling terug te nemen. Dit bevel was gegrond op het feit dat het belang van [eiser] om zijn portret niet in de openbaarheid te brengen, meebracht dat de verspreiding van dat nummer zo klein mogelijk werd gehouden. De hiervoor in conventie besproken foto van [eiser] en [H.] is eerst na de uitspraak van het vonnis van 21 november 2002 verschenen en levert derhalve een nieuw feit op. Zoals hiervoor is overwogen, werpt deze foto een geheel nieuw licht op de relatie tussen [eiser] en [H.] en heeft deze uit dat oogpunt een aanzienlijke nieuwswaarde, zodat publicatie daarvan gerechtvaardigd
is. Die rechtmatige publicatie brengt mee dat het portret van [eiser] inmiddels bij het publiek bekend is. Dit nieuwe feit levert een zodanige wijziging van de omstandigheden op dat op grond hiervan [eiser] niet langer een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis voort te zetten, zodat die tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [eiser] oplevert. [eiser] kan op grond hiervan geen rechten aan voormeld vonnis meer ontlenen.
13. De vordering zal aldus worden toegewezen dat [eiser] verboden zal worden de
opgelegde dwangsommen te executeren en Quote ontheven zal worden van de
verplichting tot terugname van de nog bij de afnemers aanwezige exemplaren van de Quote 500.
14. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van
deze procedure.
In conventie voorts.
15. Het gevraagde verbod tot het maken van reclame voor de Quote 500 moet, gelet op
de in reconventie gegeven beslissing, eveneens worden geweigerd. [eiser] heeft bij
deze voorziening immers geen gerechtvaardigd belang meer.
16. Nu alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen, zal [eiser] als de in het onge-
lijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van deze procedure.
BESLISSING IN KORT GEDING:
De voorzieningenrechter:
In conventie :
1. Weigert de gevraagde voorzieningen.
2. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Quote begroot op € 193,= wegens vastrecht en op € 703,= aan salaris procureur.
In reconventie :
3. Verbiedt [eiser] de executie van de bij vonnis van 21 november 2002 van de voorzieningenrechter te Amsterdam met rolnummer 02/2625 P opgelegde dwangsommen en ontheft Quote van de bij dat vonnis opgelegde verplichtingen.
4. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Quote begroot op € 703,= aan salaris procureur.
5. Wijst het meer of anders gevorderde af.
In conventie en in reconventie :
6. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 22 november 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: