ECLI:NL:RBAMS:2002:AF0717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/123110-02
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderdoodslag door moeder na bevalling onder druk van ontdekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van kinderdoodslag. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2002. De verdachte werd verweten dat zij haar pasgeboren kind het leven had benomen uit vrees voor ontdekking van haar bevalling. De rechtbank heeft de gewijzigde telastelegging in overweging genomen en vastgesteld dat de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op 17 juli 2002, niet als betrouwbaar kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen ongeoorloofde pressie op de verdachte was uitgeoefend tijdens het verhoor, en dat de verklaring niet zonder nader onderzoek terzijde kon worden gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2002 tot en met 23 mei 2002 opzettelijk haar kind kort na de geboorte het leven heeft benomen door een hand en een handdoek over de neus en mond van het kind te drukken. De rechtbank heeft de bewijsvoering grondig gewogen en geconcludeerd dat het bewezen geachte feit strafbaar is. De rechtbank heeft ook de geestelijke toestand van de verdachte in overweging genomen, waarbij deskundigen concludeerden dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Dit leidde tot de beslissing om de verdachte ter beschikking te stellen en van overheidswege te verplegen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met inachtneming van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte in haar overwegingen meegenomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/123110-02
Datum uitspraak: 06 november 2002
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, zevende meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te H. op 27 april 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2002.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
--------------
3. Waardering van het bewijs
3.1 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair is telastegelegd zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2 De raadsman voert aan dat de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd op 17 juli 2002 niet kan worden aangemerkt als een eigen, in volledige vrijheid, zonder pressie en met vol bewustzijn afgelegde verklaring, zeker gezien haar beïnvloedbare persoonlijkheid, zoals blijkt uit de in deze zaak uitgebrachte deskundigenrapporten. Daardoor dient de verklaring zonder nader onderzoek naar de betrouwbaarheid hiervan, niet mee te wegen bij de bewijsbeslissing.
3.3 Volgens de rechtbank is uit de tekst van de verklaring die verdachte op 17 juli 2002 heeft afgelegd en de vraagstelling van verbalisanten die uit de tekst naar voren komt, niet op te maken dat zodanig druk op verdachte is uitgeoefend dat zij mede door haar psychische gesteldheid onder invloed van druk haar verklaring heeft afgelegd. De rechtbank heeft geconstateerd dat tijdens dit verhoor na de eerste emotionele uitbarsting van verdachte is gepauzeerd. In die pauze is verdachte gekalmeerd, waarna zij in rustige bewoordingen details heeft prijs gegeven die op nog geen enkele andere wijze ter sprake waren gekomen en die door de verhorende verbalisanten niet eerder naar voren waren gebracht of waren voorgehouden. Dit verloop in de emotionele toestand van verdachte is ter terechtzitting bevestigd en toegelicht door de verbalisanten, die daartoe als getuige zijn gehoord. Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat door de verhorende verbalisanten geen ongeoorloofde pressie op verdachte is uitgeoefend en is er evenmin aanleiding de verklaring als onbetrouwbaar ter zijde te stellen. Overigens bleek verdachte in het verhoor zeer wel bestand te zijn tegen pressie indien haar indringende vragen ten aanzien van haar moeder werden gesteld. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een nader onderzoek naar een en ander niet noodzakelijk is.
3.4 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het subsidiair telastegelegde:
in de periode van 1 februari 2002 tot en met 23 mei 2002 te Hilversum opzettelijk als moeder onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling haar, verdachtes, kind kort na de geboorte van het leven heeft beroofd door een hand en een handdoek over de neus en mond van dat kind te drukken en gedrukt te houden.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de maatregel en straf
Naar de persoonlijkheid en naar de geestvermogens van verdachte is een onderzoek ingesteld door A.J. [V.], forensisch psycholoog, en E.P.K. [S.], forensisch psychiater, waarvan door hen een rapport is opgemaakt d.d. 15 oktober 2002.
Het rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Betrokkene wordt als niet geplande weinig welkome dochter geboren in een samengesteld gezin. Naar betrokkene kijkt moeder weinig om; bij tijden uit moeder zich zelfs openlijk vijandig naar haar en mishandelt haar geestelijk en fysiek. Vader, van wie betrokkene nog wel enige positieve aandacht kreeg, was in verband met zijn werk veelal afwezig. Betrokkene
groeit op in een weinig warme onveilige omgeving waarin zij zowel thuis als op school vaak het mikpunt is. Deze onveilige jeugd vormt de kweekvijver waarin de voorlopers van haar latere persoonlijkheidsstoornis zich aandienen. De immer aanwezige onveiligheid leidt onder andere tot ernstige problemen met de identiteit: een duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld en zelfgevoel, tot gevoelens van leegte, tot problemen in de impulscontrole, tot woede-uitbarstingen, tot het ontwikkelen van angst, wantrouwen en oordeels- en kritiekstoornissen en tevens een zeer slecht ontwikkeld organisatie- en planningsvermogen, in feite een totale desorganisatie van de persoonlijkheid waarbij betrokkene op emotioneel en gedragsmatig gebied op het niveau van een ongeveer driejarige is blijven steken. Later komt daar nog een aantal zaken bij zoals bijvoorbeeld het patroon van instabiele intermenselijke relaties, affectlabiliteit, het wisselen tussen idealiseren en kleineren. Al deze factoren bijeen leiden later uiteindelijk tot een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van ernstige persoonlijkheidsstoornissen te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met theatrale trekken. Dan krijgt betrokkene een relatie met Marco met wie zij snel gaat samenwonen, ook vanwege de slechte relatie met moeder. Betrokkene wordt zwanger maar "ontdekt" dat pas na 22 weken. Hier is al te zien dat betrokkene de realiteit van een zwangerschap niet tot zich door wil laten dringen, een duidelijke aanwijzing voor de aanwezigheid van oordeels- en kritiekstoornissen.
Zowel de ziekelijke stoornis van de geestvermogens als de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde betrokkene's gedragskeuzes c.q. gedragingen tijdens het plegen van het ten laste gelegde. Zowel de diepe angst voor de ontdekking door moeder van haar zwangerschap als de beschreven persoonlijkheidsstoornissen, die zich onder andere uitten in ernstige oordeels- en kritiekstoornissen ten tijde van het ten laste gelegde (en in de periode daarna), beïnvloedde betrokkene in die mate dat zij weliswaar de wederrechtelijkheid van de ten laste gelegde feiten heeft kunnen inzien, maar veel minder dan de gemiddelde mens in staat geweest is haar wil - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Zij moet voor het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De persoonlijkheidsstoornissen maken dat betrokkene, meer dan de gemiddeld vergelijkbare mens, zich opnieuw gemakkelijk, vanuit haar zeer ik-zwakke, kwetsbare persoonlijkheidsstructuur zal begeven in relaties die gemakkelijk leiden tot verlaten en verlaten worden waarbij betrokkene mogelijk weer gemakkelijk zwanger zal worden (er bestaat een heel uitgesproken, actuele kinderwens) en zij volwassen verantwoordelijkheden als anticonceptie, maar ook het gehele traject van zwangerschap en moederlijke pré-, peri- en postnatale zorg vanuit deze stoornissen, niet aan kan, waardoor de angst voor ontdekking opnieuw zal oplaaien en betrokkene van daaruit opnieuw in staat geacht moet worden tot herhaling van soortgelijke feiten. Om de kans op herhaling te voorkomen of te beperken dient betrokkene behandeld te worden voor haar persoonlijkheidsstoornissen. Gezien het onbrekend
ziektebesef en ziekte-inzicht en vanwege de kans op herhaling dient deze behandeling langdurig en intensief te zijn en in verplicht kader te geschieden. Een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, moet gezien de relatief beperkte duur en het onvoldoende intensieve karakter ervan als ongeschikt c.q. als gecontraïndiceerd worden beschouwd. Geadviseerd moet dan ook worden betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een TBS met voorwaarden moet ook hier, gezien het ontbreken van ziektebesef en ziekte-inzicht, als onhaalbaar worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en volgt hun advies.
Terbeschikkingstelling
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist.
Het bewezenverklaarde feit, de kinderdoodslag, is een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Strafoplegging
Nu het bewezengeachte verdachte (in sterk verminderde mate) kan worden toegerekend zal de rechtbank tevens een vrijheidsstraf opleggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft haar pas geboren kind na de geboorte uit vrees voor ontdekking van de bevalling van het leven beroofd. Een paar uur later heeft ze het verborgen in een rugzak en meegenomen in haar auto met - naar haar eigen zeggen - de bedoeling het een mooie laatste rustplaats te bieden. Die rustplaats heeft ze niet kunnen vinden en daarom is de rugzak, waarin zich het lijk bevond, in de auto blijven liggen. De politie heeft het lijk van het kind, na een melding, gevonden in de tas op de achterbank van de auto. Het lijk heeft daar zeker een maand, zo niet maanden, in gelegen, mede gezien de staat van ontbinding waarin het kind verkeerde. Verdachte was, zo bleek, bij haar vriend in Leiden gaan wonen zonder zich verder nog maar iets te bekommeren om het lijk van haar kind.
De rechtbank is van oordeel dat zij uitermate onverschillig heeft gehandeld door het lijk van het kind in haar auto achter te laten zonder er verder zorg voor te dragen. Dat zij ten tijde van het telastegelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, doet niet af aan het feit dat dergelijk handelen volstrekt oninvoelbaar en mensonterend is. Om deze redenen dient aan verdachte naast een terbeschikkingstelling ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te worden opgelegd.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte met haar volledige naam in tijdschriften werd vermeld en dat zelfs haar foto door de media werd gepubliceerd. Verdachte is voorts niet eerder met justitie in aanraking geweest. Al met al acht de rechtbank oplegging van een straf als door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b en 290 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
Kinderdoodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat zij van overheidswege verpleegd zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.D.C. Ventevogel, voorzitter,
mrs. A.V.T. de Bie en P.H.A. Knol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.J.G. Vandenberghe, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 06 november 2002.