ECLI:NL:RBAMS:2002:AE7283

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/2841 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving last onder dwangsom voor illegale berging te Amstelveen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, A, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, waarbij hem was opgelegd een berging op zijn perceel te verwijderen onder oplegging van een last onder dwangsom. De dwangsom bedroeg € 250,- per dag, met een maximum van € 5000,-. Verzoeker stelde dat er spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de dwangsom reeds was verbeurd en hij bezwaar had gemaakt tegen het dwangsombesluit.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de dwangsom was verbeurd, verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij het treffen van de gevraagde voorziening. Dit was het geval omdat, indien het besluit onrechtmatig zou worden geacht, de rechtsgrond voor de invordering van de dwangsom zou vervallen. De rechter oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd was om handhavend op te treden, maar in beginsel daartoe ook gehouden was, gezien de algemene belangen die gediend zijn met de handhaving van wettelijke voorschriften.

De rechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om af te zien van handhaving. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden, zoals de lange tijd dat de berging er al stond en zijn voorgenomen verhuizing, werden niet als bijzonder genoeg beschouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr AWB 02/2841 GEMWT
van:
A, wonende te B,
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. J. de Groot
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann.
1. PROCESVERLOOP
Ter griffie is op 27 juni 2002 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoeker, ingekomen op 28 mei 2002, gericht tegen verweerders besluit van 16 april 2002 (hierna: het bestreden besluit), waarbij verzoeker –onder oplegging van een last onder dwangsom- is aangeschreven de berging op het perceel […] 32 te Amstelveen vóór 1 juni 2002 te verwijderen. De hoogte van de dwangsom bedraagt € 250,- per dag dat niet aan de aanschrijving wordt voldaan, met een maximum van € 5000,-.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 24 juli 2002.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Ten aanzien van het spoedeisend belang van verzoeker wordt overwogen dat ten tijde van het indienen van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening weliswaar het maximum van de door verweerder opgelegde dwangsom reeds was verbeurd, doch verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit. Dit betekent dat indien de voorzieningenrechter tot het oordeel zou komen dat dit moet worden geschorst omdat het besluit onrechtmatig is genomen en in de hoofdzaak voor vernietiging in aanmerking komt, de rechtsgrond van de reeds verbeurde dwangsom komt te vervallen zodat verweerder geen titel heeft om tot invordering over te gaan. Onder deze omstandigheid moet worden geoordeeld dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorziening. Dat verzoeker zich tegen een dwangbevel tot invordering bij de burgerlijke rechter moet verzetten, doet aan het vorenstaande niet af.
Verweerder heeft op 30 maart 2000 verzoeker meegedeeld dat hij de berging op het perceel [...] 32 te Amstelveen moet verwijderen aangezien deze zonder bouwvergunning is gebouwd. Nadat verweerder had geconstateerd dat deze berging nog niet was verwijderd is het bestreden besluit genomen. Hierin is onder meer overwogen dat legalisatie niet mogelijk is aangezien de berging volgens de welstandscommissie in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Tussen partijen is niet in geschil dat de berging is gebouwd in strijd met het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat verweerder op grond van artikel 5:32 van de Awb juncto artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd was over te gaan tot oplegging van een last onder dwangsom.
Naar het oordeel van de rechter behoefde verweerder niet af te zien van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden nu geen concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. In dit verband is van belang het oordeel van de welstandscommissie dat de berging ernstig in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Volgens vaste jurisprudentie is in een geval als het onderhavige, waarin wordt gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en waarin niet kan worden gelegaliseerd, verweerder niet slechts bevoegd om daartegen handhavend op te treden, maar is hij in beginsel
-behoudens bijzondere omstandigheden- daartoe gehouden, aangezien de algemene belangen, die worden gediend met de handhaving van de wettelijke voorschriften en met het voorkomen van precedentwerking, dit vorderen. De rechter is niet gebleken van bijzondere omstandigheden. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden, met name dat de berging er sedert 1999 staat en dat hij in 2003 zal verhuizen, zijn niet aan te merken als bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Geconcludeerd wordt dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. De gevraagde voorziening wordt dan ook afgewezen.
Voorts wordt geen aanleiding gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Panday, griffier,
en openbaar gemaakt op: 7 augustus 2002
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
DOC: