Parketnummer: 13/127135-02
Datum uitspraak: 22 augustus 2002
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:
geboren te Leiden op 30 april 1980,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2002.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2.1 Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij het verweer dat zijn confrère mr. A.B. Baumgarten heeft gevoerd in de zaak van de medeverdachten [medeverdachten]. De raadsman van verdachte heeft aldus aangevoerd dat er gesproken kan worden van een burger/pseudokoop als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering nu de gedragingen van de medewerker van Sotheby's, [getuige 1], bij de terugkoop van de gestolen schilderijen geregisseerd en gestuurd zijn door het openbaar ministerie. Aan deze pseudokoop door een burger zijn een aantal voorwaarden verbonden waaronder het opmaken van een door de officier van justitie met de betreffende burger overeengekomen schriftelijke overeenkomst. Ex artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering zou deze overeenkomst in schriftelijke vorm moeten zijn opgenomen in het dossier van zijn cliënt, dan wel zou er proces-verbaal moeten zijn opgemaakt van deze afspraken. Nu geen van deze stukken in het dossier zijn aangetroffen dient naar zijn oordeel de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt te dien aanzien alsvolgt.
Artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op het geval dat een persoon die geen opsporingsambtenaar is met de officier van justitie overeenkomt dat deze bijstand verleent aan de opsporing door goederen af te nemen of diensten te verlenen aan de verdachte. Het initiatief van de koop gaat in dat geval uit van het openbaar ministerie.
In het onderhavige geval ging het initiatief van de koop van de schilderijen uit van Sotheby's, wier medewerker [getuige 1], daartoe was benaderd door verdachte en zijn mededaders via de tussenpersoon [J.P.G.S.]. [getuige 1] had in eerste instantie ook geen behoefte aan bemoeienis van politie, omdat hij bang was dat de deal dan niet door zou gaan. Het was pas nadat hij al een eerste ontmoeting met de helers in het Victoria hotel te Amsterdam had geregeld dat hij de politie inlichtte, die toen bij het vervolg van de gebeurtenissen rondom de (terug)koop van de schilderijen, in samenspraak met de officier van justitie, [getuige 1] heeft geadviseerd hoe hij het beste kon handelen.
In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een burger/pseudokoop zoals bedoeld in het Wetboek van Strafvordering en treft reeds om die reden het verweer van de raadsman geen doel.
De rechtbank verwerpt het verweer.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 1 subsidiair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2 primair:
op 27 maart 2002 te Leiden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, uit winstbejag, door diefstal verkregen schilderijen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl zij wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
op 27 maart 2002 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, Clement, Kaliber 6.35, en munitie van categorie III, te weten 2 kogelpatronen, S&B, kaliber 6.35, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen een aantal -waardevolle- schilderijen voorhanden gehad en overgedragen, welke afkomstig waren van diefstal in het veilinghuis Sotheby's.
Hiermee heeft verdachte zich opzettelijk schuldig gemaakt aan heling. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt van door misdrijf verkregen voorwerpen.
Bovendien was verdachte tijdens zijn aanhouding in het bezit van een vuurwapen van categorie III en is munitie in de woning van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft hiermee het gevaarzettend karakter van zijn handelen aanzienlijk verhoogd.
Voorts is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitieel Documentatieregister, d.d. 30 maart 2002, reeds meerdere keren ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, alsmede met de omstandigheid dat ten tijde van het begaan van de bewezen geachte feiten de proeftijden ter zake van twee van deze veroordelingen nog niet was geëindigd.
De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van reclasseringswerker [G.v.d.H.], opgemaakt d.d. 5 augustus 2002, waarin wordt geadviseerd verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact.
Ten slotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 1 subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 primair:
Medeplegen van opzetheling.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 5 maanden van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging gelast worden indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.P.E. Has en M.J. van Steeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Nooij, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2002.