ECLI:NL:RBAMS:2002:AE6809

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/127133-02
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte in strafzaak wegens niet wettig en overtuigend bewijs

Op 8 augustus 2002 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 18 november 1981. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting. De verdachte was aangeklaagd op basis van een gewijzigde telastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat er sprake zou zijn van een burger/pseudokoop, zoals bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering. Dit zou inhouden dat de gedragingen van een medewerker van Sotheby's, die betrokken was bij de terugkoop van gestolen schilderijen, geregisseerd waren door het openbaar ministerie. De raadsman stelde dat er geen schriftelijke overeenkomst was opgemaakt, wat volgens hem noodzakelijk was voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de aanklacht. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van een burger/pseudokoop, omdat het initiatief voor de koop van de schilderijen uitging van Sotheby's en niet van het openbaar ministerie. Dit vonnis is uitgesproken door de achtste meervoudige kamer D van de Rechtbank Amsterdam, in aanwezigheid van de griffier, mr. E.J. Nooij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/127133-02
Datum uitspraak: 8 augustus 2002
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te Leiden op 18 november 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2002.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
2.1. Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er gesproken kan worden van een burger/pseudokoop als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering nu de gedragingen van de medewerker van Sotheby's, [getuige 1], bij de terugkoop van de gestolen schilderijen geregisseerd en gestuurd zijn door het openbaar ministerie. Aan deze pseudokoop door een burger zijn een aantal voorwaarden verbonden waaronder het opmaken van een door de officier van justitie met de betreffende burger overeengekomen schriftelijke overeenkomst. Ex artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering zou deze overeenkomst in schriftelijke vorm moeten zijn opgenomen in het dossier van zijn cliënt, dan wel zou er proces-verbaal moeten zijn opgemaakt van deze afspraken. Nu geen van deze stukken in het dossier zijn aangetroffen dient naar zijn oordeel de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt te dien aanzien alsvolgt.
Artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op het geval dat een persoon die geen opsporingsambtenaar is met de officier van justitie overeenkomt dat deze bijstand verleent aan de opsporing door goederen af te nemen of diensten te verlenen aan de verdachte. Het initiatief van de koop gaat in dat geval uit van het openbaar ministerie.
In het onderhavige geval ging het initiatief van de koop van de schilderijen uit van Sotheby's, wier medewerker [getuige 1], daartoe was benaderd door verdachte en zijn mededaders via de tussenpersoon [J.P.G.S.]. [getuige 1] had in eerste instantie ook geen behoefte aan bemoeienis van politie, omdat hij bang was dat de deal dan niet door zou gaan. Het was pas nadat hij al een eerste ontmoeting met de helers in het Victoria hotel te Amsterdam had geregeld dat hij de politie inlichtte, die toen bij het vervolg van de gebeurtenissen rondom de (terug)koop van de schilderijen, in samenspraak met de officier van justitie, [getuige 1] heeft geadviseerd hoe hij het beste kon handelen. In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een burger/pseudokoop zoals bedoeld in het Wetboek van Strafvordering en treft reeds om die reden het verweer van de raadsman geen doel.
De rechtbank verwerpt het verweer.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht het telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.P.E. Has en M.J. van Steeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Nooij, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2002.