ECLI:NL:RBAMS:2002:AE5903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/2604 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake ontheffing Flora- en faunawet voor migrerende ringslang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, wonende te Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, dat op 7 mei 2002 ontheffing verleende aan het Gemeentelijk Grondbedrijf van de gemeente Amsterdam voor het verplaatsen van een aantal beschermde diersoorten, waaronder de ringslang, in verband met de aanleg van een verbindingsweg op het WTCW-terrein te Amsterdam. De voorzieningenrechter ontving het verzoek op 10 juni 2002 en het onderzoek werd gesloten op 11 juli 2002.

De rechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet worden nagegaan of er sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij deze belangenafweging werd gekeken naar het belang van verzoekster en het belang van de onmiddellijke uitvoering van het besluit. De rechter oordeelde dat verzoekster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Awb, omdat haar belangen niet wezenlijk verschillen van die van andere inwoners of bezoekers van het gebied. De bescherming van ideële belangen, zoals het behoud van natuur, werd niet als een persoonlijk en objectief bepaalbaar belang gezien.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er onvoldoende aanleiding was om te verwachten dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure geen stand zou houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de griffier en de voorzieningenrechter ondertekenden de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg. nr. AWB 02/2604 BESLU
van:
[verzoekster], wonende te Amsterdam, verzoekster,
tegen:
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zetelend te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mrs. J.C. Bootsma, J. Koopman en J.J. Ostendorf.
Voorts heeft aan het geding deelgenomen het Gemeentelijk Grondbedrijf van de gemeente
Amsterdam, vertegenwoordigd door J. Straub.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter heeft op 10 juni 2002 het verzoek ontvangen om een voorlopige voorziening te treffen hangende de behandeling door verweerder van het door verzoekster gemaakte bezwaar tegen verweerders besluit van 7 mei 2002 waarbij aan het Gemeentelijk Grondbedrijf van de gemeente Amsterdam (hierna het Grondbedrijf) ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 11 juli 2002.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Op 29 januari 2002 heeft het Grondbedrijf aan verweerder ontheffing gevraagd van het verbod om zonder noodzaak een beschermd diersoort te verontrusten of zijn nest, hol, voortplantings- of rustplaats te verstoren. Ontheffing werd gevraagd om een enkele migrerende ringslang(en) te verplaatsen naar een nabijgelegen habitat in verband met de aanleg van een verbindingsweg op het zogenoemde WTCW-terrein te Amsterdam.
Bij het besluit van 7 mei 2002 heeft verweerder deze ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet verleend voor de diersoorten ringslang (Natrix natrix), egel (Erinaceus europaeus), gewone pad (Bufo bufo), bruine kikker (Rana Temporaria), groene kikker complex (Rana esculenta) en kleine watersalamander (Triturus vulgaris). Aan de ontheffing heeft verweerder voorwaarden verbonden.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bij bezwaarschrift van 7 juni 2002 bezwaar gemaakt. Zij voert aan dat zij reeds geruime tijd bezwaar maakt tegen aantasting van de cultuurhistorische, natuurhistorische en ecologische waarden van het zogenoemde WTCW-terrein. Door de planontwikkeling worden die waarden en haar in het gebied gelegen volkstuin bedreigd. De voorgenomen verbindingsweg loopt pal langs haar tuin.
Alvorens toe te komen aan de beoordeling van het bestreden besluit dient de rechter te beoordelen of verzoekster ten aanzien van het onderhavige besluit is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De rechter overweegt daaromtrent als volgt.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende is in de Awb een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Van geval tot geval moet worden bezien wie als zodanig kan worden aangemerkt. Indien blijkt dat verzoekster een voldoende persoonlijk en objectief bepaalbaar, actueel en rechtstreeks betrokken belang bij het bestreden besluit heeft, kan zij als belanghebbende worden aangemerkt.
Overwogen wordt dat de bescherming van ideële belangen, zoals het belang bij behoud van de natuur of bescherming van ecologische waarden, niet kan worden aangemerkt als een eigen, persoonlijk en objectief bepaalbaar belang. Gelet op hetgeen verzoekster heeft aangevoerd komt de rechter tot het oordeel dat het door verzoekster gestelde getroffen belang, namelijk het belang bij behoud van de diersoorten in voornoemd gebied, zich niet onderscheidt van de belangen van ieder andere inwoner of bezoeker van het desbetreffende gebied. Daarbij acht de rechter voorts van belang dat de ontheffing uitdrukkelijk niet is verleend voor het doden van de betreffende dieren maar voor het vangen en verplaatsen van de dieren in het desbetreffende gebied.
Gelet op vorenstaande overwegingen, op grond waarvan het bezwaarschrift van verzoekster naar het voorlopige oordeel van de rechter niet ontvankelijk moet worden verklaard, ziet de rechter onvoldoende aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure geen stand zal houden. Aan de belangen van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit zal derhalve geen zwaarder gewicht worden toegekend dan aan de belangen van verweerder en het Grondbedrijf bij onverkorte uitvoering van het bestreden besluit. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Er wordt geen aanleiding gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid
van mr. J. dos Santos, griffier.
Openbaar gemaakt op:
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Coll.:
D: A