Rechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
in de gedingen met reg. nrs. AWB 02/2449 BESLU en 02/2450 BESLU
van:
[verzoekster], wonende te Amsterdam, verzoekster,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder,
vertegenwoordigd door mrs. J.C.H. van Dijk, H.W. Bartels en C. Brandsema.
Voorts hebben de gedingen deelgenomen het Gemeentelijk Grondbedrijf van de gemeente Amsterdam, vergunninghouder,
vertegenwoordigd door J. Straub,
en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, vergunninghouder,
vertegenwoordigd door [H.J.B. v. E.]
Op 31 mei 2002 heeft de voorzieningenrechter verzoeken ontvangen om een voorlopige voorziening te treffen hangende de behandeling van de beroepschriften van verzoekster gericht tegen verweerders besluiten van 12 maart 2002.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 11 juli 2002.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoekster dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Op 11 oktober 2001 heeft het Ingenieursbureau Amsterdam namens het Gemeentelijk Grondbedrijf een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het kappen van 459 bomen op het voormalig volkstuinencomplex Frankendael aan de Oosterringdijk te Amsterdam, op het zogenoemde WTCW terrein, in verband met de aanleg van een verbindingsweg tussen de Kruislaan en de Molukkenstraat te Amsterdam.
Op 12 oktober 200 heeft Grontmij Advies en Techniek B.V. namens NWO een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het kappen van 60 bomen op het voormalig volkstuinencomplex Frankendael aan de NWO Oosterringdijk te Amsterdam, op het zogenoemde WTCW-terrein, in verband met het afvoeren van sloopmateriaal.
Bij besluiten van 28 november 2001 heeft verweerder de gevraagde kapvergunningen verleend.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster op 29 december 2001 bezwaarschriften ingediend.
Naar aanleiding van een daartoe door verzoekster ingediend verzoek heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 13 februari 2002 de besluiten van 28 november 2001 geschorst tot twee weken nadat verweerder een besluit op de bezwaren van verzoekster heeft genomen.
Verweerder heeft vervolgens de bestreden besluiten genomen en daarbij overwogen dat van toepassing is de centrale Kapverordening 1964 van de gemeente Amsterdam aangezien het betreft een grootstedelijk project. De kap van de 459 bomen is noodzakelijk in verband met de aanleg van de verbindingsweg. Nu ten behoeve van de verbindingsweg vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) is verleend is voldoende concreet dat de verbindingsweg zal worden aangelegd. Aan de vergunning wordt de voorwaarde verbonden "dat niet mag worden gebruik gemaakt van de kapvergunning indien de president van de rechtbank de planologische vrijstelling ex artikel 19 WRO zou schorsen." Ten aanzien van de vergunning voor 60 bomen is overwogen dat het kappen noodzakelijk voor het machinaal kunnen verwijderen van de sloopafval. Dit in verband met de aanwezigheid van asbest in het sloopmateriaal.
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft verweerder het besluit ten aanzien van de kap van 459 bomen ingetrokken voor wat betreft de boomnummers 361 tot en met 364 volgens de Frankendael-inventarisatie en de boomnummers 71 tot en met 77 volgens de IKO-inventarisatie en 3 ongenummerde lindes aan de westelijke zijde.
Verzoekster heeft zich zowel in bezwaar als in beroep -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat de kapvergunningen niet hadden mogen worden verleend omdat door de kap de natuurwaarden van het betreffende gebied op onaanvaardbare wijze worden aangetast.
Volgens verzoekster staat nog niet vast dat de verbindingsweg er daadwerkelijk zal komen aangezien zowel tegen het besluit tot vrijstelling ex artikel 19 van de WRO als tegen de vaststelling van het gewijzigde bestemmingsplan voor het gebied nog beroepsprocedures aanhangig zijn. Verzoekster heeft verwezen naar haar standpunten die zij in die procedures heeft ingenomen. Bovendien heeft verweerder niet aangetoond dat het voor het verwijderen van het sloopmateriaal noodzakelijk is om 60 bomen te kappen.
Overwogen wordt als volgt.
De rechter overweegt in de voorlopige voorziening met nummer AWB 02/2450 allereerst dat gelet op haar uitspraak van 25 juli 2002 in de zaak AWB 02/2561 waarbij het besluit van verweerder om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO is geschorst, geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de kapvergunning die is verleend aan het Gemeentelijk Grondbedrijf. Ingevolge de voorwaarden die verweerder bij het bestreden besluit aan de kapvergunning heeft verbonden mag immers thans geen gebruik worden gemaakt van de kapvergunning. Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
De rechter overweegt in de voorlopige voorziening met nummer AWB 02/2449 voorts als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Kapverordening van de gemeente Amsterdam 1964 (de Verordening), is het verboden om zonder vergunning van verweerder een houtopstand te vellen anders dan bij wijze van dunning.
Ingevolge artikel 5 van de Verordening kan de vergunning slechts worden geweigerd in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer. Ingevolge het tweede lid kunnen ter bescherming van belangen, welke door deze Verordening worden gediend, aan de vergunning voorschriften worden verbonden.
Uit het bestreden besluit blijkt dat het belang van de natuur- of landschapsschoon is afgewogen tegen het belang dat is gediend met de kap van de 60 bomen, welk belang is gelegen in de noodzaak om het sloopmateriaal op het Frankendael-terrein machinaal te verwijderen. Het bestreden besluit vermeldt op dit punt het volgende. " Het is wel degelijk zo dat goed is gekeken naar de mogelijkheden om zoveel als mogelijk de bomen binnen dit gebied te sparen. Machinaal verwijderen houdt blijkens de stukken verband met de Arbo eisen en de mogelijke aanwezigheid van asbest-resten. Gezien de drassige ondergrond van het terrein is de gekozen methode van het aanbrengen van rijplaten volstrekt aanvaardbaar. De commissie is van oordeel dat voldoende is onderzocht om met de kap van minder bomen te volstaan. Na de beoogde sanering zal het terrein zijn overwegend groene karakter voorlopig behouden."
Voorshands is geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van deze overwegingen niet in redelijkheid tot het verlenen van de vergunning heeft kunnen komen. Nu voorts aannemelijk is geworden dat het opruimen van het Frankendael-terrein prioriteit heeft, dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
Geen aanleiding wordt gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is aanleiding om te bepalen dat het griffierecht door verweerder dient te worden vergoed.
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. dos Santos, griffier.
Openbaar gemaakt op:
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Coll.:
D: C