ECLI:NL:RBAMS:2002:AE3359
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.M. van Dijk
- R.A. Sipkens
- R. de Ruijter
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontbindingszaak
In deze ontbindingszaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2002 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft de verdachte, geboren op 30 juni 1969, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. Tijdens de zittingen op 3 en 4 december 2001, 18 januari 2002, 4 februari 2002 en 14 en 15 mei 2002 is het onderzoek gevoerd. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van ƒ 1.893.423,00 (€ 859.197,90) gevorderd, maar heeft deze vordering later gewijzigd naar een maximumbedrag van € 400.752,25. Uiteindelijk heeft de officier van justitie het voordeelsbedrag vastgesteld op € 380.851,31, met de eis dat bij gebreke van betaling en verhaal dit bedrag vervangen zou worden door 1500 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte op 29 mei 2002 is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Gezien deze vrijspraak heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S.M. van der Veer, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.