Parketnummer: 13/126039-96
Datum uitspraak: 29 mei 2002
op tegenspraak (raadsman gemachtigd)
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer "Geldnet", in de strafzaak tegen:
geboren te Amsterdam op 30 juni 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 4 december 2001, 18 januari 2002, 4 februari 2002 en 14 en 15 mei 2002.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat primair het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Subsidiair zal de rechtbank, aldus de raadsman, ten aanzien van de op te leggen straf de overschrijding dienen te compenseren.
De rechtbank overweegt als volgt.
De feiten zoals telastegelegd onder 1. en 2. zijn gepleegd in april 1996. Verdachte is hiervoor op 12 november 1996 aangehouden en in verzekering gesteld. De voorlopige hechtenis van verdachte werd met ingang van 5 februari 1997 opgeheven. Op het moment dat zich nieuwe, voor verdachte belastende, feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, zijn door het Openbaar Ministerie pogingen ondernomen verdachte op te sporen en aan te houden, hetgeen tot op heden niet is gelukt. In de tussenliggende periode is door deskundigen onderzoek verricht.
Duur van de redelijke termijn: de redelijkheid is afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden:
A) De ingewikkeldheid van de zaak: in onderhavige zaak is gebruik gemaakt van nieuwe, pas gedurende de loop van het onderzoek beschikbare, DNA-technieken.
B) De invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop: In casu had het Openbaar Ministerie te maken met ontkennende en zwijgende verdachten.
C) De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld: uit het dossier blijkt dat het Openbaar Ministerie onderzoekshandelingen heeft verricht zodra daartoe aanknopingspunten waren.
Gelet op onder meer voornoemde bijzondere omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank, hoewel de onderhavige zaak niet binnen 2 jaar na de - eerste - inverzekeringstelling van verdachte met een eindvonnis is afgerond, geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht het onder 1 en 2 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4. Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen McDonald's restaurant, Geldnet B.V, [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] in hun respectieve vordering niet ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partijen McDonald's restaurant, Geldnet B.V, [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7], niet ontvankelijk in hun respectieve vordering zijn.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. R. Sipkens en R. de Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van der Veer, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2002.