ECLI:NL:RBAMS:2002:AE0187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.129207-99
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie voor drugshandel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 5 maart 2002 veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in drugs, specifiek hasj. De rechtbank heeft de zaak behandeld na onderzoek op de terechtzittingen van 11 en 19 februari 2002. De telastelegging was gebaseerd op de betrokkenheid van de verdachte bij een organisatie die op grote schaal drugs verhandelde, waarbij hij zijn bedrijfsterrein ter beschikking stelde voor het stallen en geschikt maken van vervoermiddelen voor deze activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 1998 tot en met 24 november 2000 heeft deelgenomen aan deze organisatie, samen met andere betrokkenen zoals [C.Z.] en [P.M.].

De rechtbank heeft de bewijsvoering grondig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte op basis van verschillende proces-verbalen en getuigenverklaringen wettig en overtuigend schuldig was aan de hem telastegelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij ook de rol van de verdachte in de organisatie in overweging genomen, waarbij hij als een cruciale schakel werd gezien. De verdachte heeft zich na de arrestatie van een medeverdachte actief ingespannen om de criminele activiteiten voort te zetten, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 20.000. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
Parketnummer: 13.129207-99
Datum uitspraak: 5 maart 2002
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank van het arrondissement Amsterdam, extra meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [N.],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 en 19 februari 2002.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
--------------
3. Waardering van het bewijs.
3.1 De raadsvrouw van verdachte heeft primair gesteld dat bewijs uitgesloten dient te worden en subsidiair strafvermindering moet worden toegepast in verband met vormverzuimen in het vooronderzoek. Zij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
Er is overgegaan tot opening van het gerechtelijk vooronderzoek terwijl er op dat moment onvoldoende verdenking tegen verdachte bestond. Dientengevolge bestond er ook voor de telefoontaps, die gedaan zijn gedurende het gerechtelijk vooronderzoek van verdachte, onvoldoende basis. Dit klemt te meer nu de vordering kennelijk zag op middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het aan de vordering van de officier van justitie tot opening van een gerechtelijk vooronderzoek en afgeven van een beschikking voor een telefoontap ten grondslag liggende rapport is aan de magere kant. De rechtbank is echter van oordeel dat deze rapportage, gelet op de toenmalige stand van het onderzoek in bredere zin, de beschikking d.d. 4 augustus 1999 tot opening van het gerechtelijk vooronderzoek en verlenen van een telefoontap kan dragen.
Ook de tweede nota, d.d. 10 augustus 1999, betrekking hebbende op het tappen van een ander telefoonnummer in de zaak van verdachte kan, naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het korte tijdsverloop tussen de afgegeven beschikking van 4 augustus 1999 en de nota van 10 augustus 1999 en het telefoongesprek d.d. 6 augustus 1999 tussen verdacht[P.M.]n [P.M.], de beschikking tot het verlenen van een telefoontap dragen.
Op 16 april 1[H.] ch[H.]M.K.[H.] in Groot-Brittanië aangehouden terwijl zij hasj en amfetamine vervoerden[H.] werkten als chauffeurs voor de organisatie va[C.Z.]. De verdenking tegen verdachte dat hij voorbereidingshandelingen pleegde ten aanzien van lijst I middelen van de Opiumwet acht rechtbank, gezien in het licht van voornoemde aanhouding, gerechtvaardigd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
3.2 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 1998 tot en met 24 november 2000 te Winkel heeft deelgenomen aan een organisatie die bestond uit verdachte en [C.Z.] en [P.M.] en [J.W.v.L.] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
- het opzettelijk vervoeren van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
welke deelneming bestond uit het:
beschikbaar stellen van zijn bedrijfsterrein voor het geschikt maken en stallen van vervoermiddelen voor het vervoer van die middelen en het beschikbaar stellen van een vervoermiddel voor het vervoer van die middelen.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 februari 2001 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik heb de auto's voor hen (de rechtbank begrijpt: zij die mij min of meer gebruikt hebben, [W.]wie [J.W.L.]) naar de garage gebracht en in onderhoud gehad.
2. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal d.d. 29 januari 2001, opgemaakt door [P.v.d.W.] e[AB], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (rubriek 2.6/10.7)
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als de op 29 januari 2001 om 14.40 uur afgelegde verklaring van verdachte:
Ik ben eigenaar van het transportbedri[verdachte]v[verdachte] transport en verhuur te Winkel. Ik ken een [W.]eur [J.W.L.], hij heeft een tijdje voor mij gewerkt, waarschijnlijk in de zomer van 2000 voor het laatst. Ik ken [P.M.], hij komt wel eens op mijn bedrijf, voor het laatst begin deze maand.
3. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal d.d. 7 februari 2001, opgemaakt door [B.J.R.] en [R.S.], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (rubriek 2.6/10.8, derde verhoor Rikkers).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van
[RJBB]:
In augustus 2000 heb ik een transport gedaan naar Spanje. Het was in opdracht van [P.M.] en voor [C.Z.]. Ik heb een oplegger opgehaald die was geprepareerd. Ik moest hem van [P.M.] hale[verdachte]v[verdachte] had bemiddeld. [verdachte] had mij verteld hoe de trailer was geprepareerd. Hij vertelde mij dat de oplegger was voorzien van een dakstash, zodat het dak omhoog kon en ruimte bood aan 900 kg hasj. Het dak kon omhoog worden gedraaid met speciale sleutels, die ik van [verdachte] had gekregen.
Ik weet dat [P.M.] de rechterhand is van [C.Z.].
[F.O.] (de rechtbank begrijpt: [F.O.]) heeft zeer regelmatig voor [C.Z.] gereden. Hij reed met trucks van [verdachte] en bracht hasj vanuit Spanje naar Nederland.
4. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal d.d. 8 februari 2001, opgemaakt door [B.J.R.] en [AB], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (rubriek 2.6/10.8, vierde verhoor Rikkers).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van
[RJBB]:
Die [L.] (de rechtbank begrijpt:[L.W.]), die [W.] (de rechtbank begrijpt: [J.W.L.]) en die anderen waren met die transporten (de rechtbank begrijpt: waarbij hasj werd vervoerd) vanuit Spanje naar Nederland bezig. Ik zag die chauffeurs zo nu en dan op het bedrijf van [verdachte]. Voor mij was dat het Duitsland verhaal. Het was mijn eigen gevolgtrekking.
In de periode nadat [C.Z.] was aangehouden, heb ik een gesprek gehad met [verdachte] waarin hij me vroeg of ik contacten had in Spanje waar hasj ingekocht kon worden. [P.M.] vertelde mij bij een andere gelegenheid dat hij een koffertje had met een miljoen gulden om hasj in Spanje te kopen.
5. Een geschrift, bestaande uit een Nederlandse vertaling van een op 8 november 2000 door de Duitse politie afgenomen verhoor (rubriek 2.6/10.5) van [L.W.] luidende, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, als volgt:
In Nederland had ik nog contact met de firma [verdachte] bij Amsterdam (de rechtbank begrijpt: de firma [verdachte]) die deze drugstransporten op dezelfde manier ondersteunt of doet. Zij hebben de vrachtwagens op het bedrijf omgebouwd. Dat is een bedrijf waar [P.M.] en [W.] goede contacten mee hebben.
6. Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 28 augustus 2001 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [L.W.]:
Foto 23 is [W.]. Hij stond ongeveer op hetzelfde niveau als [P.M.]. Hij had ook met een drugstransport van Marokko naar Nederland te maken. Foto 29 is [P.M.]. Nadat [W.] was gestopt, was hij verantwoordelijk voor de organisatie van de ritten. Ik geloof dat ik ongeveer zeven drugstransporten in opdracht van [P.M.] heb gedaan. Er werden hoeveelheden geladen hasj genoemd van 70 tot 400 kg. Foto 29 (de rechtbank constateert dat in de oorspronkelijke, in het Duits gestelde, tekst staat vermeld: 39) is zonder enige twijfel [verdachte].
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2001 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van die rechter-commissaris, zakelijk weergegeven.
Aan de getuige [L.W.] zijn bij verhoor door de rogatoire commissie op 28 augustus 2001 foto's getoond uit de fotoserie "V. L./Duitsland".
8. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal nummer 022-301-1999, d.d. 11 januari 2000, opgemaakt door[HB], brigadier-rechercheur bij het kernteam Amsterdam-Amstelland/Gooi- en Vechtstreek (rubriek 2.6/1).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [HB]:
Ten behoeve van de verhoren in zaak "Pits" is een fotoserie samengesteld. De bij dit proces-verbaal gevoegde fotoserie is conform origineel.
Achter het fotonummer staan de personalia van de op de foto afgebeelde persoon, te weten:
· foto 22 is [Th.W.]
· foto 23 is [J.W.v.L.]
· foto 29 is [P.J.M.]
· foto 39 is [verdachte]
9. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal nummer 022-301-99, d.d. 16 februari 2001, opgemaakt doo[AB] en [P.v.d.W.], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, Regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van
[M.K.]:
Ik ben met [J.W.L.] heel vaak naar [verdachte] geweest. [W.] was vaak uren aan het praten met [verdachte]. [W.] zei dat het gesprekken waren die voor mijn oren niet bestemd waren. Ik heb een keer een ontmoeting gezien waarbij [J.W.L.], [P.M.] en [C.Z.] met elkaar spraken. Als [J.W.L.] sprak over zijn 'grote vriend' bedoelde hij daarmee [C.Z.]. [verdachte] sprak vaak met [W.] over de 'grote vriend'.
10. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal d.d. 15 februari 1999, opgemaakt door [D.E.], brigadier van politie, Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (rubriek 11/1; verhoor getuigen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van [M.K.]:
Ik weet dat [J.W.L.] in 1998 het hele jaar drugstransporten heeft gereden, zeker tien. Hij is in Marokko, in Engeland en nog veel meer landen geweest. Hij ging bijvoorbeeld met het vliegtuig naar Marokko en kwam dan terug met een vrachtwagen. Hij vertelde dat er dan soft drugs in zat. Hij reed voor [verdachte].
11. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal d.d. 15 november 2000, opgemaakt door [M.D.v.L.] en [P.R.M.B.], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (rubriek 2.6/11.2).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als verklaring van
[C.W.G.]:
Ik weet dat er voor [P.M.] met een vrachtwagen van [verdachte] een transport ( de rechtbank begrijpt uit haar verklaring in zijn geheel: waarbij hasj is vervoerd) is gedaan, in april 2000. [verdachte] heeft daar flink veel geld voor gekregen. [P.M.] heeft dat transport geregeld. [verdachte] kende [v.L.] goed. [v.L.] h[P.M.]t [P.M.] geïntroduceerd bij [verdachte]. [C.Z.] was de grote baas.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn bedrijf geruime tijd in dienst gesteld van een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met criminele activiteiten op het gebied van het in- en uitvoeren van handelshoeveelheden hasj. Hij is daarbij in hoge mate faciliterend geweest voor die
organisatie. Zijn faciliterende rol was voor die organisatie van vitaal belang, aangezien hij daarin veel moeilijker te vervangen was dan andere betrokkenen bij die organisatie, zoals bij voorbeeld de chauffeurs, die de hasj uit of naar het buitenland vervoerden.
Bovendien rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij na de arrestatie van [C.Z.] heeft geïnformeerd naar een mogelijkheid om voormelde criminele activiteiten voort te zetten.
Dit rechtvaardigt een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Als waarschuwing om zich in de toekomst van dergelijke activiteiten te onthouden zal de rechtbank een deel van de vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank naast die deels voorwaardelijke gevangenisstraf het opleggen van een geldboete passend en geboden. Zij heeft daarbij laten meewegen dat, naar de ervaring leert, zeer grote bedragen omgaan in de internationale hasjhandel en ook verdachte daarvan moet hebben geprofiteerd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van € 20.000 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 160 dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.N.A. Josephus Jitta, voorzitter,
mrs. D. Radder en A.V.T. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Kleijn, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2002.