RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
Parketnummer: 13.129206-99
Datum uitspraak: 5 maart 2002
van de rechtbank van het arrondissement Amsterdam, extra meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
geboren te [N.],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 en 19 februari 2002.
Aan verdachte bij ter terechtzitting d.d. 13 februari 2002 nader omschreven telastelegging telastegelegd hetgeen staat omschreven in de vordering, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die vordering vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
De verdediging heeft in een pleidooi van een hoog hypothetisch gehalte aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de verklaringen van de volgende getuigen om de daarbij hieronder telkens zeer kort aangegeven reden niet betrouwbaar zouden zijn:
1. [getuige 1] (beroepsoplichter, zoals hij zichzelf ook noemt);
2. [getuige 2] (zeer rancuneus jegens verdachte);
3. [getuige 3] (concluderende getuige);
4. [getuige 4] (geloofwaardigheid twijfelachtig, want door OM in bescherming genomen);
5. [getuige 5] (gelet op opgelegde straf, die voor Duitsland opvallend laag is, mogelijk deal met
Duitse OM; heeft er dus belang bij zo veel mogelijk anderen zwart te maken),
terwijl mevrouw [getuige 5] bijna alles zou hebben van horen zeggen door haar echtgenoot.
De verklaringen van [getuige 1] zullen niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Zij behoeven hier dus geen bespreking.
Voor het overige zijn niet of nauwelijks feiten of omstandigheden gesteld en evenmin aannemelijk geworden, die de betrokken verklaringen naar het oordeel van de rechtbank onbruikbaar maken als bewijsmiddel. Zij stemmen bovendien op vele onderdelen overeen met verklaringen van anderen of met onderzoeksresultaten.
Om deze redenen verwerpt de rechtbank het verweer.
3.2
Voorts heeft de verdediging betoogd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat het in feit 2 om hasj in de zin van de Opiumwet gaat, nu op dat punt geen deskundigenverklaringen beschikbaar zijn en verdachte dit feit ontkent.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Immers, uit het dossier blijkt dat bij de onderschepte hasjtransporten van de groep-[Z], die daarin voorkomen, ofwel door een deskundige ofwel door de plaatselijke politie of douane is vastgesteld dat inderdaad hasjiesj werden vervoerd. Ook is het de rechtbank ambtshalve bekend dat verdachtes medeverdachten [Z], [L] en [B] ter terechtzitting in hun zaak hebben erkend dat zij met anderen één of meer handelshoeveelheden hasjiesj hebben in- en/of en uitgevoerd. Van dit drietal mag worden aangenomen dat zij ervaringsdeskundigen zijn op softdrugsgebied.
3.3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 januari 1998 tot en met 24 november 2000 op plaatsen in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die bestond uit verdachte en C. [Z] en J.P. [T] en andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
- het opzettelijk vervoeren van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
welke deelneming bestond uit het
-werven van chauffeurs voor het vervoer van die middelen
-hebben/onderhouden van kontakten en het maken van afspraken met chauffeurs/vervoerders van die middelen en andere deelnemers aan die organisatie, in verband met het voorbereiden en/of het plegen en/of de uitvoering van een of meer van die misdrijven
-verrichten van hand- en spandiensten;
2.
in de periode van 1 mei 1998 tot en met 24 november 2000 op een of meer plaatsen in Nederland telkens tezamen en in vereniging met een ander,
A
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, mede als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, handelshoeveelheden van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten:
- in de periode van juni tot en met september 1998, eenmaal ongeveer 1000 kilogram en
- in of omstreeks de periode van augustus tot en met november 1998, eenmaal ongeveer 1000 kilogram
en
- in of omstreeks de maand december 1998 ongeveer 200 à 400 kilogram en
- in de periode van 1 januari tot 1 juni 1999, driemaal ongeveer 200 à 400 kilogram
van een materiaal bevattende hasjiesj,
immers hebben verdachte en zijn mededader toen en daar telkens opzettelijk vorenbedoeld materiaal met een vrachtauto(combinatie) vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk gebracht,
B
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, mede als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, handelshoeveelheden van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten:
- in de maand september 1999 ongeveer 1000 kilogram en
- in de maand oktober 1999 ongeveer 1000 kilogram
en
- in of omstreeks de maand maart 2000 tweemaal ongeveer 600 kilogram,
van een materiaal bevattende hasjiesj,
immers hebben verdachte en zijn mededader toen en daar telkens opzettelijk vorenbedoeld materiaal met een vrachtauto(combinatie) vanuit Spanje naar Nederland gebracht;
3.
op 28 september 2001 te Andijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,14 kilogram van een materiaal bevattende hasjiesj.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen.
De bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten, waarop zij naar hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2002, voor zover luidende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik een keer in november 2000 met [Z] en [L] in een bushokje heb zitten praten.
Ik kwam regelmatig op het bedrijf van [T] en sprak dan met hem.
2. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte als getuige in de strafzaak tegen C. [Z] op 17 oktober 2001, opgemaakt door de rechter-commissaris voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor zover luidende, zakelijk weergegeven:
[getuige 3] heb ik wel eens bij [J.] [T] gezien.
3. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van R.J.B. [getuige 3] op 7 februari 2001, opgemaakt door [BJR] en [RS], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, voor zover inhoudend als zijn verklaring, zakelijk weergegeven:
In augustus 2000 heb ik in opdra[[verdachte] van [M] een Vogel oplegger opgehaald van de Nederlands-Duitse grens. [verdachte] heeft mij daarvoor betaald. Deze oplegger was geprepareerd. [J.] [T] had mij verteld dat een geheime bergplaats onder het dak ruimte bood aan 900 kg hasjiesj.
Voor mij was het duidelijk dat het de bedoeling was er hasj mee te vervoeren vanuit Marokko.
Ik ben met mijn truck en een door [J.] [T] geregelde legale lading in die aanhanger naar Brussel gereden. [[verdachte] had mij verteld dat ik daarheen moest en hoe ik daar de sleutels van de stashplaats (de rechtbank begrijpt: in de oplegger) moest afgeven. Mij werd toen gezegd dat een van de Marokkaanse types, die die sleutels in ontvangst had genomen, per vliegtuig naar Algeciras zou gaan en de oplegger verder
zou rijden. Vervolgens ben ik via Barcelona, waar de lading is gelost, naar Algeciras gereden. Daar heb ik de oplegger achtergelaten en het mij door [[verdachte] gegeven nummer gebeld.
4. Een proces-verbaal van verhoor van R.J.B. [getuige 3] als getuige op 12 februari 2002 door voormelde rechter-commissaris, voor zover inhoudend als zijn verklaring, zakelijk weer-gegeven:
Wat ik concreet weet met betrekk[[verdachte] tot [M] en hasj betreft de uitvoer van de trailer, waarover ik eerder heb verklaard. [[verdachte] en ik zijn samen naar de douane in Amsterdam geweest om de papieren voor die trailer te regelen. Uiteindelijk kreeg ik die papieren van [[verdachte].
CONCLUSIE RECHTBANK: de rechtbank ziet de in de bewijsmiddelen 4 en 5 genoemde activiteiten van verdachte om een geprepareerde trailer naar Spanje te exporteren, in onderling verband en samenhang bezien, als het verlenen van hand- en spandiensten zoals bedoeld in feit 1.
5. Een proces-verbaal van verhoor van [.] [getuige 2] als getuige door voormelde rechter-commissaris op 7 februari 2002, voor zover inhoudend als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Hetgeen ik tegenover u heb verklaard op 11 mei 2001 is de waarheid en daar blijf ik bij.
Het is juist dat ik in de laatste tijd, dat wij samenwoonden (de rechtbank begrijpt uit het verband met de zojuist genoemde verklaring van de getuige dat zij met "wij" be[[verdachte]lde: [M] en ik en dat zij tot eind juli 2000 hebben samengewoond) papiertjes uit zijn zak haalde op zoek naar telefoonnummers en codes. Ik heb een keer een nummer, dat op zo'n papiertje stond, gebeld en het bl[T.W.]v[T.W.] te zijn.
6. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een proces-verbaal van verhoor van [.] [getuige 2] als getuige in andere strafzaken dan die betreffende verdachte op 11 mei 2001 door voormelde rechter-commissaris, voor zover inhoudend als verklaring van de getuige, zakelijk weerge[[verdachte]en:
[M] heeft mij een keer verteld dat [getuige 5] in Duitsland was opgepakt. [[verdachte] zei ook dat hij geld van [Ch.Z.] had gekregen en dat hij het geld aan [T.W.] zou geven opdat die het aan [getuige 5] zou geven (de rechtbank begrijpt uit het dossier dat met [getuige 5], [Ch.Z.] en [T.W.] achtereenvolgens worden bedoeld: [getuige 5] [getuige 5], [Ch.Z.][T.W.] [T.W.]).
7. Een voor fotokopie gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal nummer 022-301-99 (te vinden in ordner 30, rubriek 9,1, blz. 9.1.142 e.v.), op 8 december 2000 opgemaakt door [M.D.v.L.], [P.R.M.B.] en [W.A.B.], allen hoofdagent-rechercheur van politie, voor zover inhoudend als relaas van hun waarnemingen, zakelijk weergegeven:
Op 24 november 2000 omstreeks 18.30 uur zien de verbalisanten in het restaurant van het Tulip Inn Hotel in Naarden, C. [Z], [verdachte], [R.P.v.S.] en een onbekend gebleven man met elkaar praten. Op een gegeven moment wordt gehoord dat [Z] aan [R.P.v.S.] vraagt: "Wie is die [getuige 5] eigenlijk en hoe zit het verder met die [getuige 5]?".
7a. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal (te vinden in ordner 30, rubriek 9.1, blz. 9.1.141), op 11 januari 2001 opgemaakt door [M.D.v.L.], hoofdagent-rechercheur van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisante, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 8 december 2000 heb ik een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt ter
zake van een observatie bij hotel Tulip Inn te Naarden. Abusievelijk heb ik op de eerste pagina van het proces-verbaal de datum 24 november 2000 vermeld. Dit dient echter vrijdag 17 november 2000 te zijn.
8. Een geschrift, bestaande uit een Nederlandse vertaling van een in het Duits opgestelde verklaring van de getuige I. (de rechtbank begrijpt op grond van bewijsmiddel 10: I.E.) [getuige 5], die op 20 november 2000 is opgesteld door de politie te Bielefeld. voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Op 18 november 2000 (opmerking rechtbank: de dag na de in bewijsmiddel 8-8a genoemde observatie) kwamen er twee Nederlanders bij mij thuis in Rischenau. Een van hen kende ik als [T.W.], de andere kende ik niet. [T.W.] vroeg mij naar [getuige 5].
[T.W.] heeft mij meermalen gezegd dat ik [getuige 5] duidelijk moest maken dat hij zijn bek zou houden. Ook zei hij dat wij in geen geval met de politie moesten samenwerken.
Bij zijn vertrek heeft hij mij f 2000 gegeven, zoals hij zei "voor jou en de kinderen".
9. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige I.E. [getuige 5] op 18 januari 2002, opge-maakt door voormelde rechter-commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Mij is nog eens de verklaring, die ik op 20 november 2000 bij de politie in Bielefeld heb afgelegd, voorgelezen. Ik blijf bij die verklaring.
Ik herken op foto 22 [T.W.] (opmerking rechtbank: uit de index van de aan de getuige getoonde foto's blijkt dat op [T.W.] [T.W.] is afgebeeld).
De persoon op foto 29 (opmerking rechtbank: volgens genoemde index is daarop verdachte afgebeeld) heb ik eenmaal gezien. Mijn man en ik waren met de kinderen in
Nederland en hebben hem daar ontmoet. Mijn man heeft hem gezegd dat het om een gepland transport ging.
10. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [.] [getuige 2] op 15 november 2000, opgemaakt door [M.D.v.L.] en [P.R.M.B.], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, voor zover inhoudende als haar verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik weet dat [T.W.] wel eens voor [[verdachte] naar Duitslan[T.W.]n[T.W.] was de tussenpersoon tussen [[verdachte] en [getuige 5] (de rechtbank begrijpt: [getuige 5] [getuige 5]). [[verdachte] zei dan "die arme jongen, [T.W.], moet hij weer naar [getuige 5] toe". [Ch.Z.] had [[verdachte] dan opdracht gegeven. [[verdachte] werkte niet voor zichzelf, maar voor [Ch.Z.].
CONCLUSIES RECHTBANK: uit de bewijsmiddelen 7 t/m 11, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat het bezoek van [T.W.] aan mevrouw [getuige 5] om haar bovengenoemde instructies en geld te geven heeft plaatsgevonden ter uitvoering van een hem door tussenkomst van verdachte gegeven opdracht van [Z].
De rechtbank ziet deze rol van verdachte als het verlenen van hand- en spandiensten zoals bedoeld in feit 1.
11. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [.] [getuige 2] op 9 november 2000, opgemaakt door [P.R.M.B.] en [M.D.v.L.], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, voor zover inhoudend als haar verklaring, zakelijk weergegeven:
[[verdachte] regelde de chauffeurs. Hij heeft een zoon van mij ook wel eens benaderd om voor [Ch.Z.] te gaan rijden.
12. Een geschrift, bestaande uit een Nederlandse vertaling van een door de politie te Bielefeld in het Duits opgestelde getuigenverklaring van [getuige 5] [getuige 5] van 22 november 2000, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Eind 1998[K.J.]g [K.J.] mij of ik rijk wilde worden. Ongeveer twee weken later reed ik met [K.J.] en mijn comp[Th.M.][Th.M.] naar Amsterdam. We gingen daar naar de flat van iemand, die ik ken als [T.W.]. Daar kwam er een tweede Nederlander bij. Dat was [[verdachte]. Eerst spraken [T.W.], [K.J.], [Th.M.] en [[verdachte] Nederlands met elkaar. Daarna werd mij voorgesteld met [Th.M.] hasj te smokkelen in een Renault vrachtwagen. Daarmee ben ik akkoord gegaan.
Op de mij getoonde foto's 22 en 29 uit serie 1 (opmerking rechtbank: blijkens de index van die fotoserie zijn daarop respecti[T.W.]i[T.W.] en verdachte afgebeeld) herken ik achtereenvolgens [T.W.] en deze [[verdachte].
Ik kreeg mijn opdrachten voor hasjtransporten hetzij van [T.W.], hetzij van [[verdachte]. Het geld ervoor kreeg ik doorgaans of van [[verdachte] of van [T.W.].
Ik ben er zeker van dat de hasjiesj zich bij het door mij uitgevoerde transport vanaf de benzinepomp aan de A-1 richting Liverpool (opmerking rechtbank: zie ook bewijsmiddel 18) in de achterwand van de cabine bevond, want ik hoorde daar onderweg voorwerpen bewegen wanneer de auto door een oneffenheid in het wegdek
bewoog. Ik was erbij toen die achterwand een keer werd opengesneden en er in folie geseald bruin materiaal werd gevonden.
De opdrachten om naar Malaga te rijden heb ik van [[verdachte] gekregen.
13. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [.] [getuige 2] op 30 november 2000, opgemaakt door [M.D.v.L.] en [P.R.M.B.], beiden hoofdagent-rechercheur van politie, voor zover inhoudend als haar verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik weet dat [[verdachte] 4 of 5 telefoons had en 3 piepers. Hij had altijd alles bij zich.
14. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal met als onderwerp "onderzoek gesloten communicatiecircuit organisatie [Z]" (te vinden in ordner 37, rubriek 5.3.15), op 28 juni 2001 opgemaakt door de hoofdagent-rechercheur van politie [W.A.B.], voor zover inhoudend als zijn relaas, zakelijk weergegeven:
Op 24 november 2000 werden C. [Z] en [R.v.S.] aangehouden. Uit een daaraan voorafgaande observatie bleek dat zij ter plaatse van hun aanhouding waren aangekomen in een Mercedes personenauto en een Mitsubishi bestelbus. In de Mercedes werden een zwarte leren tas en een vijftal GSM's in beslag genomen en in de Mitsubishi een Delsey tas. Uit onderzoek bleek dat de zwarte leren tas toebehoorde aan [Z] en de Delsey tas aan [R.P.v.S.].
In de zwarte leren tas werd onder meer een GSM-telefoon merk Ericsson, type T-18s, aangetroffen, in de Delsey tas een GSM merk Ericsson, type T-10s.
Op 12 december 2000 werd [M[M.A.Y.] aangehouden in een personenauto, waarin een schoudertas met daarin onder meer een GSM-telefoon merk Ericsson,
type T-10s in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat die telefoon aan [M.A.Y.]
toebehoorde.
Voorts bleek uit onderzoek van de geheugens van de drie telefoons dat daarin een identieke lijst van codenamen met bijbehorende GSM-telefoonnummers was geprogrammeerd.
In het geheugen van een ander GSM-toestel in de tas van [R.P.v.S.] werd een namenlijst met andere codenamen en bijbehorende buzzernummers aangetroffen. Uit onderzoek bleek dat deze codenamen betrekking hadden op dezelfde personen in dezelfde onderlinge volgorde als bij de GSM-nummers, te weten achtereenvolgens [verdachte] - [M.B.] - J.B. [B] - [R.v.S.] - [M[M.A.Y.] - C. [Z].
Uit de opgevraagde printlijsten van de telefoonnummers op de GSM-lijst blijkt dat met die GSM's uitsluitend is gebeld naar de berichtencentrale van KPN Telecom, die gebruikt wordt voor het verzenden van SMS-berichten. Aldus maakten voormelde deelnemers onderling gebruik van een gesloten telefooncircuit, waarin zij communiceerden onder codenamen door middel van SMS-berichten. Enkele daarvan zijn in de inbeslaggenomen GSM's van [Z], [R.P.v.S.] en [M.A.Y.] aangetroffen.
Uit het feit dat bovengenoemde 6 personen -zij het onder codenamen - zowel op de lijst van GSM-nummers als op die met buzzernummers voorkomen, leidt de rechtbank af dat
--zij kennelijk nauw met elkaar samenwerkten
--het gebruik van codenamen en -naar de rechtbank ambtshalve bekend is- niet of moeilijk te achterhalen SMS-berichten in hun onderlinge communicatie, een en ander bezien in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen in dit vonnis, kennelijk betrekking hadden op activiteiten op het gebied van het invoeren, vervoeren en uitvoeren van handels-hoeveelheden hasj.
Voorts stond op de klep van het eerder vermelde, in de zwarte leren tas van [Z] aangetroffen GSM-toestel vermeld "0618078738 - oude (cursivering door rechtbank) sms".
In de eveneens inbeslaggenomen organiser van [M.A.Y.] stond een vermelding: "pim-horle nw systeem (cursivering door rechtbank) int 0665254828 piep nw (cursivering door rechtbank) 0623996023 --0665253728 en 0627187944".
Bij [M.A.Y.] werd een set van 10 Libertel Izi prepaidkaarten met codenamen aangetroffen. Van die set bleek dat er 6 simkaarten uitgegeven waren, wederom met codenamen en bijbehorende 06-nummers. Dit waren andere codenamen en 06-
nummers dan die op de reeds genoemde lijsten met GSM- en buzzernummers. Van de overige 4 prepaidkaarten waren de simkaarten nog aanwezig en niet in gebruik genomen. De op die prepaidkaarten genoemde codenamen kwamen overeen met die op een notitie, die is gevonden in de Delsey tas van [R.P.v.S.] en in het geheugen van het hierboven als tweede genoemde GSM-toestel in die tas.
De rechtbank leidt uit het feit dat de in de vorige twee alinea's bedoelde telefoon- en/of buzzernummers niet voorkomen op de eerder genoemde lijsten van GSM- en buzzernummers, in samenhang met
--de vermelding "oude sms" met bijbehorend nummer op [Z]s GSM,
--de vermelding "pim horle nw systeem" in de organizer van [Y.],
--de gecursiveerde delen van de vermelding in de organizers van [Z]s en [Y.] en met voornoemde set prepaidkaarten
af dat binnen bovenbedoelde groep van zes personen
--kennelijk regelmatig van GSM- en buzzernummers en van codenamen werd gewisseld, en
--ook eerder een of meer gesloten, met codenamen werkende onderlinge communicatie-systemen en/of soortgelijke systemen voor buzzercontacten in gebruik zijn geweest.
15. Een geschrift, bestaande uit een Nederlandse vertaling van een verhoor van [getuige 5] [getuige 5] door de Duitse politie te Bielefeld op 8 november 2000, voor zover inhoudend als zijn verklaring, zakelijk weergegeven:
Er is vandaag bij mij thuis DM 77.000 aangetroffen. Dat geld heb ik afgelopen woensdag van [[verdachte] gekregen om een vrachtwagen in Duitsland te kopen. Mijn buurman zou vervolgens een bedrijf oprichten en deze vrachtwagen zou voor legale en illegale transporten gebruikt worden.
16. Een voor fotokopie conform gewaarmerkt afschrift van een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van W.F. [getuige 4] op 21 augustus 2001, op die dag opgemaakt door [P.v.d.W.] en [H.B.], respectievelijk hoofdagent-rechercheur en brigadier-rechercheur van politie, voor zover inhoudend als zijn verklaring, zakelijk weergegeven:
Medio 1998 [[verdachte]m ik [M] tegen. Hij vertelde mij dat ik leuk geld kon verdienen met het vervoeren van hasjiesj van Nederland naar Engeland. Het waren ritten van 1000-1200 kg. Ik moest mij van [[verdachte] inschrijven bij de Kamer van Koop-handel.
[[verdachte] had aangegeven dat hij ook een baas boven zich had en noemde [Ch.Z.] Z. We kwamen daar een keer op omdat we over auto's praatten en ik gek op auto's ben. Toen heeft [[verdachte] gezegd dat [Ch.Z.] mijn baas was. Van [[verdachte] heb ik ook gehoord dat hij chauffeurs wierf. Als ik op het bedrijf van [J.] [T] kwam, zag ik daar bijna[[verdachte]tijd [M].
Ten aanzien van feit 2 bovendien:
17. De in bewijsmiddel 16 omschreven verklaring van W.F. [getuige 4], voor zover luidende, zakelijk weergegeven:
In de zomer van 1998 ben ik 2x met hasj naar Engeland gereden. Bij truckstop Hank gaf ik dan de vrachtwagen af aan [[verdachte]. Hij reed ermee weg en kwam na een uur of twee, drie terug. Hij vertelde dat hij de hasj tussen de legale lading had verstopt en gaf me geld voor brandstof, eten, de boottocht enz.. [[verdachte] regelde ook de deklading (de rechtbank begrijpt: de legale lading). Ik kreeg alle instructies van [[verdachte], mocht geen sporen nalaten en moest bij voorbeeld na elke rit de telefoon weggooien. Ook bonnetjes en tachograafschijven moest ik weggooien of verscheuren.
De eerste rit ging naar Leeds, waar ik in opdracht van [[verdachte] twee sinaasappels op het dashboard van mijn auto moest leggen. Daarop kwamen Engelsen, aan wie ik de vrachtwagen meegaf. Na een tijdje kreeg ik die terug. In Alkmaar betaalde [[verdachte] mij f 20.000 uit en in een [adres] in Alkmaar heb ik [[verdachte] en zijn vriendin [C.W.G.] (opmerking rechtbank: het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit de roepnaam is van [.] [getuige 2] voornoemd) gezien.
De tweede rit, waarop ik hasj naar Engeland vervoerde, ging volgens hetzelfde ritueel.
Ik kreeg van [[verdachte] f 25.000 voor die rit in het [adres] in Alkmaar. Ik kreeg meer geld, omdat er meer hasj tussen de lading had gezeten.
In september 1999 kwam [[verdachte] met iets nieuws, namelijk het idee het (de rechtbank begrijpt: de hasjiesj) niet te brengen naar Engeland, maar te halen uit Spanje. Ik wilde dat wel, maar ik wilde niets meer op mijn naam hebben. Toen is besloten een vracht-auto te huren of te kopen in Moordrecht. [[verdachte] heeft dat geregeld en ik heb deze auto samen met hem opgehaald. We hadden als trailer een koeltrailer met dubbel dak. Je kon het dak opendraaien door middel van ratels. Er kon ongeveer 1000-1200 kg in.
Ik ben daarmee de eerste keer naar Algeciras gereden om hasj op te halen. Ik moest van [[verdachte] bij een benzinestation stoppen en weer twee sinaasappels voor mijn raam leggen. Na een tijdje kwam men mijn vrachtwagen ophalen en ik bleef een paar uur wachten. Ik vermoed dat intussen de hasj in de verborgen ruimte werd gedaan. Terug in Nederland nam [[verdachte] de vrachtwagen bij Roosendaal over en ik kreeg hem later terug.
De tweede rit om hasj op te halen ging naar Granada, in oktober 1999, denk ik. De gang van zaken was ongeveer dezelfde als bij de eerste rit.
Voor beide ritten kreeg ik f 25.000.
18. Het als nummer 5 genoemde bewijsmiddel, voor zover inhoudend als verklaring van [.] [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Of de naam '[F.]' mij iets zegt? Ja, Jaap Aap (opmerking: het is de rechtbank uit het dossier bekend dat dit de bijnaam is van W.F. [getuige 4]), die in Alkmaar woont. Zijn echte naam is [F.]. Ik herinner mij dat wij aan tafel gingen in een [adres] in Alkmaar, toen [[verdachte] zei dat hij [F.] geld moest geven van een rit. [F.] was chauffeur. [[verdachte] noemde hem "mijn chauffeurtje". [[verdachte] had het erover gehad dat [F.] hasj vervoerde.
19. Een geschrift, bestaande uit een Nederlandse vertaling van een verhoor van [getuige 5] [getuige 5] op 22 november 2000 door de Duitse politie te Bielefeld, voor zover inhoudend als zijn verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik heb onder meer de volgende drugstransport[[verdachte]voor [M] gedaan:
1. in december 1998 een rit vanaf de BP-pomp langs de A-1 in Nederland naar
Liverpool. Ik ga ervan uit dat er 400 kg (de rechtbank begrijpt uit de verklaring in haar geheel: hasjiesj) geladen was in de geheime bergplaats in de Renault trekker.
2. een rit in het voorjaar van 1999 vanaf wegrestaurant "De Lucht" naar Londen. Deze rit vond plaats met dezelfde vrachtwagen als de vorige rit en ik had vermoedelijk ook dit keer 400 kg hasj in de trekker.
3. ook deze rit ging in het voorjaar van 1999 van "De Lucht" naar de omgeving van Londen, te weten Epping, met vermoedelijk 400 kg, maar met een andere Renault.
Deze auto stond op mijn naam, maar was door [T.W.] betaald. [T.W.] had op een dag op mijn stoep gestaan in Rischenau met DM 50.000. Van dat geld hebben wij voor mij een trekker gekocht.
4. in maart 2000 heb ik met een Daf vrachtwagen een rit van Joure naar Malaga gemaakt. Ik heb daar een pallet met 600 kg hasj opgehaald en naar Joure gebracht.
5. meteen daarop ben ik teruggereden naar Malaga om een tweede pallet met 600 kg hasj te halen en naar Joure te brengen.
20. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2002, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 28 september 2001 in Andijk in de toen door mij bewoonde vakantiewoning opzettelijk 1,14 kg hasjiesj aanwezig had.
21. Een verslag d.d. 2 oktober 2001 laboratoriumnummer 1771N01, van drs. [R.J.], politiedeskundige, opgemaakt op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed, in de zaak tegen de verdachte [verdachte].
Dit verslag houdt als verklaring van voornoemde politiedeskundige onder meer in, zakelijk weergegeven:
Omschrijving van het materiaal en identiteit
1 plastic zakje met 1,14 kg bruine substantie (8 plakken) is hasjiesj.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen-verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van een vrijheidsbenemende straf en de duur daarvan het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende lange tijd actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met in- en uitvoer van grote partijen hasjiesj. Hij heeft zich bij die activiteiten kennelijk laten leiden door geldzucht. Daarbij moet hij zich gerealiseerd hebben dat de door hem geworven chauffeurs voor de in het kader van die organisatie mede door hem georganiseerde internationale hasjtransporten grotere strafrechtelijke risico's liepen dan hij. Deze gevaren voor anderen en het feit dat hij hen tot criminele activiteiten bewoog weerhielden hem kennelijk niet van de wijze, waarop hij ervoor had gekozen geld te verdienen.
De rechtbank is van oordeel dat daarvoor slechts een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde afgewogen in verhouding tot die van de leden van de groep [Z] die reeds veroordeeld zijn dan wel in wier zaken gelijk met de onderhavige uitspraak zal worden gedaan.
De rechtbank heeft uit de houding van verdachte tijdens de berechting niet kunnen afleiden dat hij inmiddels afstand had genomen van zijn bewezenverklaarde gedragingen. Dat was voor haar reden niet een deel van de hierna te noemen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde onder 1, 2 en 3 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.N.A. Josephus Jitta, voorzitter,
mrs. D. Radder en A.V.T. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Kleijn, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2002.