ECLI:NL:RBAMS:2001:AD8006
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans
- Th.H. Lind
- A.V.T. de Bie
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in strafzaak na onvoldoende bewijs tegen verdachte
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 16 september 1959, heeft de rechtbank Amsterdam op 21 december 2001 uitspraak gedaan. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank beraadslaagde na meerdere terechtzittingen in april en oktober 2001, en in december 2001. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende feiten, zoals vermeld in de dagvaarding. Tijdens de zittingen is de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie besproken, maar de rechtbank heeft deze verweren buiten beschouwing gelaten omdat de verdachte daar geen belang meer bij had.
De rechtbank heeft vervolgens de bewijswaardering uitgevoerd. Na beoordeling van de stukken van het voorbereidend onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond, zoals vereist volgens artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten.
Het vonnis is uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier, op de openbare terechtzitting van 21 december 2001.