ECLI:NL:RBAMS:2001:AD8006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/129131-97
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak na onvoldoende bewijs tegen verdachte

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 16 september 1959, heeft de rechtbank Amsterdam op 21 december 2001 uitspraak gedaan. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank beraadslaagde na meerdere terechtzittingen in april en oktober 2001, en in december 2001. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende feiten, zoals vermeld in de dagvaarding. Tijdens de zittingen is de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie besproken, maar de rechtbank heeft deze verweren buiten beschouwing gelaten omdat de verdachte daar geen belang meer bij had.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijswaardering uitgevoerd. Na beoordeling van de stukken van het voorbereidend onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond, zoals vereist volgens artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten.

Het vonnis is uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier, op de openbare terechtzitting van 21 december 2001.

Uitspraak

Parketnummer: 13/129131-97
Datum uitspraak: 21 december 2001
op tegenspraak
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
verdachte,
geboren te A. op 16 september 1959,
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17, 18, 19, 23 en 24 april 2001, 4 en 30 oktober 2001 en 3, 4, 6, 14 en 18 december 2001.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd, met dien verstande dat de rechtbank ter terechtzitting van 18 april 2001 de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 en 2 telastegelegde partieel nietig heeft verklaard, namelijk waar steeds in subsidiaire zin is telastegelegd dat verdachte het desbetreffende goed "anders dan door misdrijf onder zich had".
2. Voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadslieden hebben betoogd dat het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde nietig is. Gelet op de in deze zaak te nemen beslissing heeft verdachte geen belang meer bij dit verweer, zodat de rechtbank dit buiten bespreking laat.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadslieden hebben op verscheidene gronden betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging zou moeten worden verklaard. Gelet op de hierna te nemen beslissing heeft verdachte ook bij deze verweren geen belang meer, zodat de rechtbank deze onbesproken zal laten.
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht al hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de stukken van het voorbereidend onderzoek reeds onvoldoende feiten en omstandigheden om jegens verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering te wettigen. Het onderzoek ter terechtzitting heeft niet tot een andere conclusie gevoerd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing:
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, voorzitter,
mrs. Th.H. Lind en A.V.T. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.B. de Vroom-Lenssen, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2001.