ECLI:NL:RBAMS:2001:AD7985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/129130-97
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak na niet bewezenverklaring van telastelegging

Op 21 december 2001 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 1 december 1959 te Z. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de terechtzittingen die plaatsvonden op 17, 18, 19, 23 en 24 april 2001, alsook op 4 en 30 oktober 2001 en 3, 4, 6, 14 en 18 december 2001. De verdachte was geconfronteerd met een aantal telasteleggingen, zoals vermeld in de dagvaarding, waarvan een kopie aan het vonnis was gehecht. Tijdens de zitting op 18 april 2001 heeft de rechtbank echter een deel van de telasteleggingen, specifiek die onder 1, 3 en 4, partieel nietig verklaard. Dit betrof de beschuldiging dat de verdachte het desbetreffende goed 'anders dan door misdrijf onder zich had'.

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de dagvaarding nietig was en dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte geen belang meer had bij deze verweren, waardoor deze buiten beschouwing zijn gelaten. Na zorgvuldige waardering van het bewijs heeft de rechtbank geconcludeerd dat de telasteleggingen onder 1, 2, 3 primair, 3 subsidiair, 4 en 5 niet wettig en overtuigend bewezen waren.

De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren om een redelijk vermoeden van schuld te onderbouwen, zoals vereist door artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2001 door de voorzitter en de rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Parketnummer: 13/129130-97
Datum uitspraak: 21 december 2001
op tegenspraak
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
verdachte,
geboren te Z. op 1 december 1959,
.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17, 18, 19, 23 en 24 april 2001, 4 en 30 oktober 2001 en 3, 4, 6, 14 en 18 december 2001.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd, met dien verstande dat de rechtbank ter terechtzitting van 18 april 2001 de dagvaarding ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 telastegelegde partieel nietig heeft verklaard, namelijk waar steeds in subsidiaire zin is telastegelegd dat verdachte het desbetreffende goed "anders dan door misdrijf onder zich had".
2. Voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft betoogd dat het onder 2 en 5 ten laste gelegde nietig is. Gelet op de in deze zaak te nemen beslissing heeft verdachte geen belang meer bij dit verweer, zodat de rechtbank dit buiten bespreking laat.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft op verscheidene gronden betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging zou moeten worden verklaard. Gelet op de hierna te nemen beslissing heeft verdachte ook bij deze verweren geen belang meer, zodat de rechtbank deze onbesproken zal laten.
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht al hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de feiten 1, 2, 3 primair en subsidiair en 4 geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de stukken van het voorbereidend onderzoek reeds onvoldoende feiten en omstandigheden bevatten om jegens verdachte ter zake van deze hem ten laste gelegde feiten een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering te wettigen. Het onderzoek ter terechtzitting heeft niet tot een andere conclusie gevoerd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing:
Verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 3 subsidiair, 4 en 5 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, voorzitter,
mrs. Th.H. Lind en A.V.T. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.B. de Vroom-Lenssen, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2001.