Parketnummer: 13/011874-00
Datum uitspraak: 20 december 2001
op tegenspraak
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 december 2001.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting tot tweemaal toe gewijzigd. Van de dagvaarding en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtui-gend bewezen, hetgeen primair en subsidiair is telas-tegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juni 1998 te Hilversum aanmerkelijk onvoorzichtig,
· zonder te bepalen of het hoofd voldoende was ingedaald meermalen (en met maximaal vacuüm) vacuümextractie heeft toegepast en
· vervolgens tweemaal een forcipale extractie heeft uitgevoerd met gebruikmaking van de zogenaamde Boerema-tang en
· daarbij op onjuiste wijze en/of in te grote mate kracht op de schedel heeft uitgeoefend,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een gescheurd bindweefsel op de overgang van het linker wandbeen naar het voorhoofdbeen en breuken in wandbeenderen en een bloeding in en een verweking van de hersenen met als gevolg daarvan een hersenzwelling (een verstoring en beknelling van de circulatie in de sinus saggitalis), heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden, terwijl het misdrijf is gepleegd in de uitoefening van zijn, verdachtes, beroep.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Op 1 juni 1998 omstreeks 18.30 uur is verdachte door de verloskundige in consult geroepen bij de moeder, die op dezelfde dag omstreeks 15.40 was opgenomen in Ziekenhuis Hilversum. Verdachte heeft eerst vacuümextractie en vervolgens forcipale extractie toegepast, die geen resultaat hadden en heeft uiteindelijk een secundaire keizersnede verricht. Om 20.20 uur is het [slachtoffer] geboren met een Apgarscore van 0. Reanimatiepogingen faalden en het kind is korte tijd later overleden.
Het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven heeft in haar uitspraak van 24 november 1999 geoordeeld dat verdachte bij deze bevalling in verschillende opzichten heeft gefaald. Niet alleen was er sprake van een onjuiste beoordeling van de mate van indaling van het kind bij de proeftractie, verdachte had onder de omstandigheden van dit geval nooit mogen overgaan tot vacuümextractie. Verdachte heeft vervolgens de verkeerde beslissing genomen een forcipale extractie te verrichten. Hij heeft daarbij ook onjuist gehandeld door - bij die
indaling - gebruik te maken van de zogenaamde Boerema-tang. Overeenkomstig het voorstel van de officier van justitie heeft de rechtbank genoemde uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven opgevat als een verslag van deskundigen in de zin van artikel 344, eerste lid aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafvordering. Als zodanig kan deze uitspraak tot het bewijs doen medewerken.
Uit de bevindingen van patholoog Torenbeek bij de verrichte sectie blijkt dat verdachte bij de tangverlossing op onjuiste wijze en/of in te grote mate kracht heeft uitgeoefend. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Ter terechtzitting heeft verdachte enkele kanttekeningen geplaatst bij de eerder aangehaalde uitspraak van het tuchtcollege, maar hij heeft onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat hij zich, alvorens over te gaan tot het gebruik van kunstgrepen bij de bevalling (vacuümextractie en tangverlossing), heeft vergewist van de juiste stand van het kinderhoofdje.
Verdachte heeft erkend dat hij inschattingsfouten heeft gemaakt. Voorts heeft verdachte ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat hij de in de uitspraak van het tuchtcollege vervatte conclusies niet betwist.
Het voorgaande overziende is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en de dood van [slachtoffer] aan verdachtes grove schuld is te wijten.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Geen straf of maatregel.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte bij de onderhavige bevalling ernstig is tekortgeschoten in zijn handelen als gynaecoloog. Daardoor is het kind, [slachtoffer], bij de geboorte overleden. Aan de nabestaanden, en in het bijzonder de ouders en de grootouders, is dientengevolge onherstelbaar leed toegebracht.
Anderzijds is meegewogen dat verder niet is gebleken van ernstige problemen in het functioneren van verdachte. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting duidelijk geworden dat het onderhavige voorval, en de nasleep daarvan, diep hebben ingegrepen in het leven van verdachte. Verdachte heeft zich met ingang van 17 mei 1999 volledig arbeidsongeschikt gemeld in verband met een depressie. Het medisch tuchtcollege heeft hem voorwaardelijk geschorst en hem een jaar onder toezicht laten werken, hetgeen verdachte zwaar is gevallen. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij zich niet meer in staat voelt om in zijn oude beroep te werken en dat hij ook niet meer van plan is dat ooit nog uit te oefenen.
Gelet op de omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een strafrechtelijke sanctie niet geïndiceerd is en zij zal daarom geen straf of maatregel aan verdachte opleggen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair telas-tegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
· dood door schuld, terwijl het misdrijf is gepleegd in de uitoefening van enig ambt of beroep
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en K. Toxopeus-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. de Boer, griffier
en