ECLI:NL:RBAMS:2001:AD6125

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/2023 AW, AWB 01/2084 AW, AWB 01/2085 AW, AWB 01/2469 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • T. van Peijpe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake nachtdiensten in grenshospitium door penitentiair inrichtingswerkers

In deze zaak hebben vier verzoekers, allen werkzaam als penitentiair inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam, bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister van Justitie waarin hen werd meegedeeld dat zij met ingang van 5 juni 2001 nachtdiensten moesten verrichten in een grenshospitium. De verzoekers hebben principiële bezwaren geuit tegen deze tewerkstelling, omdat zij van mening zijn dat hun functie niet gelijkgesteld kan worden aan die van vreemdelingenbegeleider, die verantwoordelijk is voor het toezicht op asielzoekers. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat de besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en niet voldoende gemotiveerd. De president van de rechtbank heeft de verzoeken toegewezen en de bestreden besluiten geschorst, omdat hij van oordeel was dat de verzoekers niet verplicht konden worden om nachtdiensten in het grenshospitium te verrichten. De president oordeelde dat de werkzaamheden in het grenshospitium niet binnen de taken van de penitentiair inrichtingswerker vallen en dat de bezwaren van de verzoekers serieus zijn. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het opleggen van nieuwe taken aan ambtenaren.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
UITSPRAAK
reg.nrs:
AWB 01/2023 AW
AWB 01/2084 AW
AWB 01/2085 AW
AWB 01/2469 AW
inzake:
1. [verzoeker 1], wonende te A., verzoeker,
2. [verzoeker 2], wonende te P., verzoeker,
3. [verzoeker 3], wonende te A., verzoekster,
4. [verzoeker 4], wonende te L., verzoeker,
tegen:
de Minister van Justitie te ‘s-Gravenhage, verweerder
1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUITEN
A. Besluit van verweerder van 31 mei 2001, kenmerk 00776-01/AL/MvV
B. Besluit van verweerder van 31 mei 2001, kenmerk 00772-01/AL/MvV
C. Besluit van verweerder van 31 mei 2001, kenmerk 00773-01/AL/MvV
D. Besluit van verweerder van 31 mei 2001, kenmerk 00757-01/AL/MvV
2. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij de bestreden besluiten A. tot en met D. heeft verweerder aan verzoekers meegedeeld dat zij met ingang van 5 juni 2001 nachtdiensten moeten verrichten in het van de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam (PIA) deeluitmakende Grenshospitium.
Bij brieven van 11, 18, 19 juni en 11 juli 2001 heeft J. B., regiobestuurder bij de ABVAKABO/FNV te Amsterdam namens verzoekers tegen voormelde besluiten bezwaar gemaakt. Bij brieven van gelijke datum heeft mr. W. de K., regiojurist bij de ABVAKABO/FNV te Amsterdam zich namens verzoeker tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek ten aanzien hiervan een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 17 juli 2001, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. De Klein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Heering, advocaat te ’s-Gravenhage, B. van D., locatiedirecteur van Demersluis/het Schouw, J.C. v.d. K., unitdirecteur Grenshospitium, F. L., unitdirecteur het Schouw, alsmede mr. J.A. Bijker, adviseur rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
3. MOTIVERING
Verzoekers zijn door verweerder aangesteld als ambtenaar in de functie van bewaarder/ penitentiair inrichtingswerker bij de PIA.
In verband met een reorganisatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is in 2000 door verweerder het zogeheten Masterplan DJI vastgesteld.
Ter uitvoering van het Masterplan DJI is door verweerder bij besluit van 20 april 2001 besloten om aan de van de PIA deeluitmakende torens gewijzigde bestemmingen te geven. Bij dit op 16 maart 2001 van kracht geworden besluit is aan de toren De Weg de bestem-ming grenshospitium gegeven. In het grenshospitium verblijven asielzoekers die de uitkomst van hun asielverzoek hier te lande mogen afwachten, alsmede asielzoekers aan wie toelating is geweigerd en die in afwachting zijn van hun vertrek uit Nederland.
Verzoekers zijn in het kader van deze reorganisatie aangewezen als herplaatsingskandidaten. Bij brieven van 18 juni 2001 is hen meegedeeld dat het voornemen bestaat hen te plaatsen in hun huidige functie.
Verzoekers hebben aan verweerder kenbaar gemaakt principiële bezwaren te hebben tegen tewerkstelling in het grenshospitium. Verzoekers [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] hebben hun bezwaren schriftelijk toegelicht en zijn daaromtrent gehoord op 20 april. Van de hoorzitting zijn verslagen gemaakt. Ter zitting is namens verweerder meegedeeld dat eveneens met verzoeker [verzoeker 4] over zijn bezwaren is gesproken en dat het verslag van det gesprek in de computer is opgeslagen maar nog niet is uitgeprint. [verzoeker 4] heeft verklaard dat het bedoelde gesprek over iets anders ging en heeft vervolgens ter zitting zijn bezwaren toegelicht.
Bij brieven van 23 mei 2001 is aan verzoekers door de locatiedirecteur Schouw/Demersluis meegedeeld dat, gelet op het feit dat het lopen van nachtdiensten in het grenshospitium bij een aantal medewerkers bedenkingen oproept, verweerder om extra budget zal worden verzocht teneinde het mogelijk te maken dat het grenshospitium zelfstandig de nachtdiensten met hun eigen mensen kan draaien. Aangegeven is verder dat indien dit budget niet wordt toegekend er met verzoeker opnieuw zal worden gesproken om te bezien of een eventuele overplaatsing naar een andere werkplek tot de mogelijkheden behoort.
De Algemeen Directeur PIA heeft vervolgens bij de bestreden besluiten aan verzoekers bericht dat het verzoek om extra budget niet is gehonoreerd en dat hij genoodzaakt is om verzoekers vanaf 5 juni 2001 in te zetten voor de nachtdiensten.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder in redelijkheid niet tot de naar hun opvatting onzorgvuldig voorbereide en ongemotiveerde besluiten heeft kunnen komen. Daartoe is gesteld dat verweerder verzoekers functie van penitentiair inrichtingswerker ten onrechte gelijk stelt aan de functie van vreemdelingenbegeleider. Door geen rekening te houden met hun principiële en onoverkomelijke bezwaren handelt verweerder onzorgvuldig, aldus verzoekers. Volgens verzoekers staat de toepasselijke regelgeving niet toe dat hun het verrichten van nachtdiensten in het grenshospitium wordt opgedragen. Verder voeren zij aan dat ter zake van het opdragen van de nachtdiensten in het grenshospitium geen overleg is gevoerd en dat verweerder niet heeft onderzocht of er mogelijke alternatieven voorhanden waren. Verzoekers willen niet worden overgeplaatst.
Verzoekers vorderen als voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten worden geschorst.
Verweerder heeft doen aanvoeren dat de bestreden besluiten dienstopdrachten bevatten binnen het kader van de functies van verzoekers. Overplaatsing is nog niet aan de orde. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom zijns inziens geen sprake is van gewetensbezwaren. Met de bezwaren is voldoende rekening gehouden en er is gezocht naar diverse alternatieve oplossingen aldus, kort samengevat, verweerder.
De president heeft het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemproce-dure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of aan verzoekers mag worden opgedragen nachtdiensten bij het grenshospitium te verrichten. De discussie tussen partijen heeft zich toegespitst op de vraag of er sprake is van gewetensbezwaren en zo ja, of verweerder met die gewetensbezwaren voldoende rekening heeft gehouden.
Wanneer een ambtenaar gewetensbezwaren of andere ernstige bezwaren heeft tegen de uitvoering van aan hem opgedragen en tot zijn functie behorende taken, zal het bevoegd gezag, na zich van de aard en de ernst van die bezwaren te hebben vergewist, daarmee in het algemeen rekening moeten houden. Indien daarbij blijkt dat aan die bezwaren niet kan worden tegemoetgekomen zonder schade aan het dienstbelang, zal in de regel aan het dienstbelang zwaarder gewicht toekomen dan aan de belangen van de ambtenaar.
Gelet op de door verzoekers gegeven toelichtingen ziet de president geen reden om te twijfelen aan het serieuze karakter van de door elk van hen individueel ingebrachte bezwaren tegen het verrichten van nachtdiensten in het grenshospitium.
Verweerder heeft verzoekers in de gelegenheid gesteld hun bezwaren toe te lichten en tevergeefs geprobeerd aan die bezwaren tegemoet te komen, onder meer door na te gaan of met behulp van een extra budget zou kunnen worden gekomen tot tot gescheiden nachtdiensten voor het grenshospitum en voorts door overleg over overplaatsing naar een andere locatie.
Naar ter zitting is gebleken heeft verweerder ook nog aangeboden de nachtdiensten bij het grenshospitium voor betrokkenen te beperken tot dienst in de meldkamer, waarbij geen rondes zouden hoeven te worden gelopen. Dat aanbod is echter weer ingetrokken omdat geen overeenstemming kon worden bereikt.
Indien verweerders uitgangspunt, dat aan verzoekers binnen het kader van hun rechtspositie kan worden opgedragen nachtdiensten in het grenshospitium te verrichten, juist zou zijn, dan zou vervolgens de vraag moeten worden beantwoord of verweerder zich in voldoende mate heeft ingespannen tot een oplossing te komen, rekening houdende met de bezwaren van verzoekers. Aan beantwoording van de laatstgenoemde vraag komt de president echter niet toe, omdat naar zijn oordeel het door verweerder gekozen uitgangspunt onjuist is, zodat de bestreden besluiten reeds om die reden niet zullen mogen worden gehandhaafd.
Blijkens de door verweerder overgelegde functiebeschrijving van de penitentiair inrichtingswerker worden de werkzaamheden uitgevoerd binnen een afdeling van een huis van bewaring, dat belast is met de bewaring en begeleiding van gedetineerden, die binnen het gesloten karakter van de inrichting in leefgroepen zijn opgedeeld. De penitentiair inrichtingswerker begeleidt gedetineerden individueel en in groepsverband, levert bijdragen aan detentie- en begeleidingsplannen en voert bewakingsactiviteiten uit.
Voor het toezicht op en de begeleiding van asielzoekers in een grenshospitium is de functie van vreemdelingenbegeleider gecreëerd. Uit de door verzoeker overgelegde (van verweerder afkomstige) functie-informatieformulieren blijkt dat aan de vreemdelingenbegeleider wat betreft opleiding en vaardigheden verdergaande eisen worden gesteld dan aan de penitentiair inrichtingswerker.
De president stelt vast dat het bewaken van asielzoekers in een grenshospitium niet behoort tot de taken van de penitentiair inrichtingswerker. Dat wordt niet anders doordat de penitentiair inrichtingswerkers in het verleden verschillende categorieën van gedetineerden plachten te bewaken, aangezien tot die categorieën geen in een grenshospitium geplaatste asielzoekers behoorden.
Het feit dat de asielzoekers in het grenshospitium ‘s nachts plegen te slapen brengt niet mee dat de nachtdiensten in het grenshospitium voor verzoekers gelijk gesteld zou moeten worden aan nachtdiensten in het huis van bewaring. Ook al zou gedurende de nachtdienst in het grenshospitium slechts incidenteel sprake zijn van rechtstreeks contact met de asielzoekers, dan nog is het verschil met strafrechtelijk gedetineerden van betekenis in het licht van de principiële bezwaren van verzoekers.
Geconcludeerd moet worden dat verweerder aan verzoekers binnen het kader van hun functie niet kan opdragen nachtdiensten te verrichten in het grenshospitium. De bestreden besluiten zullen daarom naar voorlopig oordeel van de president niet in stand kunnen blijven.
Het bovenstaande betekent niet dat het verweerder onmogelijk wordt gemaakt degenen die thans als penitentiair inrichtingswerker zijn aangesteld in de toekomst in te zetten voor nachtdiensten bij het grenshospitium. Zulks zou bijvoorbeeld kunnen door een besluit tot overplaatsing in een reeds bestaande of nieuw gecreëerde andere functie, waarvan werkzaamheden in het grenshospitium deel uitmaken. Daarbij zal verweerder dan echter wel de geldende voorschriften in acht moeten nemen met betrekking tot de besluitvormingprocedure, overleg en individuele rechtspositie.
De president is van oordeel dat verzoekers, gelet op hun principiële bezwaren een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient dat belang zwaarder te wegen dan het door de onmiddellijke uitvoering van de bestreden besluiten te dienen belang, zodat de verzoeken voor toewijzing in aanmerking komen.
Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot worden op ƒ 2130,- (1 punt voor de verzoekschriften, 1 punt voor de zitting, wegingsfactor 1,5 voor samenhangende zaken). Verweerder zal tevens het gestorte griffierecht aan verzoekers dienen te vergoeden.
4. BESLISSING
De president
· wijst de verzoeken toe;
· schorst de bestreden besluiten elk tot zes weken nadat de desbetreffende beslissing op de bezwaren van de betrokken verzoeker is bekendgemaakt;
· bepaalt dat verweerder de proceskosten van verzoekers moet vergoeden, ten bedrage van ƒ 2130,- (zegge tweeduizend honderd dertig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan verzoekers;
· bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door verzoekers gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 210.- (zegge tweehonderd tien gulden) per verzoeker aan hen vergoedt.
Gewezen door mr. T. van Peijpe, fungerend president,
in tegenwoordigheid van C.W. Steenkist, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op:
door mr. T. van Peijpe, in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier, de fungerend president,
Afschrift verzonden op:
DOC: