ARRONDISSEMENTSRECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer 13.020128.01
Datum uitspraak: 24 september 2001.
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, vierde meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te B. (Marokko) , zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring te A.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onder-zoek op de terechtzitting van 10 september 2001.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
3.1 De rechtbank acht niet wettig bewezen, hetgeen onder 5 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2 De rechtbank acht wettig en over-tuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde onder 1 primair heeft begaan, zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 3 gehechte kopie van de telastelegging. De rechtbank merkt op dat zij niet bewezen acht het onderdeel: “en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren”. Nu dit strafverzwarende verbindende element tussen de bewezen geachte doodslag en de poging tot afpersing niet bewezen is verklaard, kan de rechtbank het onder 1 primair telastegelegde niet anders kwalificeren dan als twee afzonderlijke feiten.
3.3 De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde onder 2 primair, 3 primair, 4 en 6 heeft begaan, zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 3 gehechte -gestreepte- kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
3.4 Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende:
Door getuige 1, psychiater en getuige 2, psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, vast gerechtelijke deskundigen, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, na inzage van de gerechtelijke stukken, is een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. De bevindingen van voornoemde deskundigen zijn beschreven in een rapport d.d. 11 juli 2001.
Aan dit rapport ontleent de rechtbank het volgende, zakelijk weergegeven:
Conclusie en advies
Wij zijn van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem telastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. De ondergetekenden concluderen dat onderzochte ten tijde van het hem onder 1 telastegelegde lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis zijner geestvermogens dat dit feit hem slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend en dat hij ten tijde van het plegen van het hem onder 2 tot en met 6 telastegelegde lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis zijner geestvermogens dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Betrokkene is een 26-jarige man van Marokkaanse afkomst die sinds zijn 13e jaar antisociaal gedrag vertoont en sinds zijn 18e jaar lijdt aan chronische paranoïde schizofrenie. Familiaire aanleg- en ontwikkelingsfactoren spelen bij het ontstaan hiervan een rol. Betrokkene wordt, meestal na geweldsdelicten, meermalen psychiatrisch opgenomen, doch hij is door het gebrekkige ziektebesef, de geringe motivatie en zijn antisociale gedrag met recidiverend drugsmisbruik en agressieve impulsdoorbraken moeilijk te behandelen. Wanneer hij op 16 januari 2001 na herhaaldelijk wangedrag uit het psychiatrisch ziekenhuis te Den Dolder wordt ontslagen, wordt hij twee dagen ingesloten bij de politie te Zeist op verdenking van braak en op 18 januari 2001 in vrijheid gesteld. Hij reist zonder huisvesting en zonder steun van zijn familie naar Amsterdam, waar hij een zwervend antisociaal bestaan leidt dat gekenmerkt wordt door een uit de stoornis voortvloeiend gebrek aan organisatie en planning en de impulsieve, agressieve drang tot onmiddellijke materiële behoeftebevrediging (geld, alcohol, drugs). Het verband tussen de stoornis en de telastegelegde feiten is onmiskenbaar aanwezig. Het gevaar voor recidive van feiten als thans telastegelegd is, indien betrokkene onbehandeld in de maatschappij terugkeert, uitermate groot. Wij adviseren het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Betrokkene dient in een beveiligde, gesloten en gestructureerde setting te worden behandeld, waarbij de behandelervaringen uit het verleden erop wijzen dat antipsychotische depotmedicatie onontbeerlijk is. Naast een medicamenteuze benadering zal ook aandacht moeten worden gegeven aan psychosociale behandelmethoden, zoals psychoeducatie, het aanleren van sociale en cognitieve vaardigheden, waarbij zijn antisociale gedrag met de neiging tot alcohol- en drugsmisbruik een voortdurend punt van aandacht moet zijn.
De rechtbank neemt voornoemde conclusie en advies over en maakt deze tot de hare.
Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen:
Verdachte heeft op 18 januari 2001 in de avond de heer R., een gepensioneerde huisarts, met een vleesmes doodgestoken. Verdachte, een paranoïde schizofreen, heeft naar moet worden aangenomen louter gehandeld uit frustratie. Die avond had hij iemand onder bedreiging van voornoemd mes van haar portemonnee beroofd. In die portemonnee zat nagenoeg niets. Vervolgens heeft hij zonder resultaat nog anderen proberen te beroven. Op het moment dat de paden van de heer R. en verdachte elkaar kruisten, probeerde verdachte opnieuw zijn slag te slaan. Hij faalde wederom. Deze teleurstelling bracht verdachte uiteindelijk tot zijn gruwelijke daad. Twee dagen later kon verdachte worden aangehouden nadat hij, dit keer met succes, weer iemand had beroofd. Tijdens zijn detentie heeft hij vervolgens nog een medegedetineerde mishandeld.
De onverwachte en gewelddadige dood van de heer R. laat diepe en onherstelbare sporen na in het leven van de nabestaanden. Vooral voor de echtgenote van het slachtoffer zal hetgeen gebeurd is en het gemis van haar levensgezel een niet te verdragen psychische nasleep hebben. Daarnaast heeft verdachte de andere slachtoffers zeer veel angst aangejaagd. De ervaring leert dat zij nog lange tijd daaronder zullen lijden. Bovendien heeft hij met zijn handelen de gevoelens van onveiligheid in de samenleving in ernstige mate verhevigd.
Deze schokkende en gewelddadige feiten rechtvaardigen een zeer lange gevangenisstraf. De duur daarvan zal de rechtbank evenwel beperken in verband met het navolgende.
Verdachte is lijdende aan ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Hij is voor wat betreft de doodslag en de poging tot afpersing van de heer R. als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Voor wat betreft de andere feiten acht de rechtbank hem verminderd toerekeningsvatbaar. Met uitzondering van feit 6 zijn de bewezen geachte feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het bovenstaande in samenhang bezien met het gegeven dat verdachte reeds vaker voor geweldsmisdrijven is veroordeeld, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de veiligheid van anderen dringend eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidsweg wordt verpleegd. Daarbij heeft de rechtbank de onder 6 genoemde rapportage in aanmerking genomen.
Onttrekking aan het verkeer.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 zwart LE CHEF vleesmes met zilverkleurige stippen, lengte mes 31,5 cm/lemmet 19,5 cm, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van de benadeelde partijen.
1. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij 1 van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze als volgt:
Uitvaart ƒ 19.717,00
Grafsteen " 1.070,50
Eigen risico " 105,00
Firma S. " 491,00
---------------
ƒ 21.383,50
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop -zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer benadeelde partij 1 naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 21.38-3,50.
2. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij 2 van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 6 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze naar redelijkheid en billijkheid voor de geleden immateriële schade op een bedrag van ƒ 250,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop -zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer benadeelde partij 2 naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 bewezen geachte feit is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van ƒ 250,00.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de arti-kelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300, 312, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 telastegelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair: doodslag en poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Ten aanzien van feit 2 primair: diefstal, voorafgegaan en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die dief-stal voor te bereiden en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Ten aanzien van feit 3 primair: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Ten aanzien van feit 4: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Ten aanzien van feit 6: mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor straf-baar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in minde-ring zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 zwart LE CHEF vleesmes met zilverkleurige stippen, lengte mes 31,5 cm/lemmet 19,5 cm (nr. 30 van de aangehechte lijst).
Gelast de teruggave aan benadeelde partij 4 van: ƒ 235,00 (nr. 8 van de aangehechte lijst).
Gelast de teruggave aan benadeelde partij 5 van de voorwerpen nrs. 33 en 34 van de aangehechte lijst.
Gelast de teruggave aan benadeelde partij 1 van de voorwerpen nrs. 22, 25, 26, 27 en 28 van de aangehechte lijst.
Gelast de teruggave aan [verdachte] voornoemd, van de voorwerpen nrs. 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23, 24, 29, 31, 32, 35, 36, 37, 38, 39 en 40 van de aangehechte lijst.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij 1 voornoemd, tot en veroordeelt verdachte aan benadeelde partij 1 voornoemd te betalen, een bedrag van ƒ 21.383,50 (zegge: eenentwintigduizend driehonderd-drieëntachtig gulden en vijftig cent) en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de ten-uitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt op aan verdachte de verplichting aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer benadeelde partij 1 voornoemd, te betalen de som van ƒ 21.383,50 (zegge: eenentwintig-duizend driehonderd-drieëntachtig gulden en vijftig cent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij 2 tot en veroordeelt ver-dachte aan benadeelde partij 2 voornoemd te betalen, een bedrag van ƒ 250,00 (zegge: tweehonderd-vijftig gulden) en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de ten-uitvoerleg-ging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt op aan verdachte de verplichting aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer benadeelde partij 2 voornoemd te betalen de som van ƒ 250,00 (zegge: tweehonderd-vijftig gulden) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr G.H. Marcus, voorzitter,
mrs P.K. van Riemsdijk en J. Vos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr R. Born-de Rijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2001.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat te tekenen.