ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM
Parketnummer: 13/077017-01
Datum uitspraak: 13 september 2001
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer BOKKUM, in de strafzaak tegen:
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 augustus, 28 augustus en 30 augustus 2001.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte - gestreepte - kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat het aan verdachte te laste gelegde feit hem niet kan worden toegerekend, aangezien hij door overmacht tot het plegen van het feit is gedwongen, nu verdachte - verdoofd door medicatie – overvallen is door de gijzeling, waarin hij niet was gekend en dat weerstand hiertegen anders dan hij bood redelijkerwijs niet van verdachte kon worden gevergd.
De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende.
Verdachte is, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, willens en wetens betrokken geraakt bij de ontvoering, door het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd te houden, zulks terwijl hij de gelegenheid heeft gehad om het slachtoffer te bevrijden door bijvoorbeeld de politie in te schakelen.
Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Dat verdachte onder invloed van verdovende middelen was doet hieraan niet af, nu zulks culpa in causa oplevert.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is, door zijn woning beschikbaar te stellen en het slachtoffer te bewaken, welbewust behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer met een vuurwapen is bedreigd en is vastgebonden. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij, hoewel hij hiertoe wel de gelegenheid heeft gehad, niet de politie op de hoogte heeft gebracht van de ontvoering, of het slachtoffer anderszins direct heeft bevrijd uit diens benarde positie.
Dit is een ernstig feit. Een dergelijk feit doet bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toenemen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat hij zich geïntimideerd voelde, toen de drie medeverdachten onverwacht zijn woning binnen kwamen vallen met het slachtoffer. Dit geeft de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de na te noemen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, D. daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R. de Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van der Veer, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2001.