ECLI:NL:RBAMS:2001:AD3544

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/077010-01
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte M inzake MDMA en XTC-handel

Op 13 september 2001 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen verdachte M, die werd beschuldigd van het afleveren en vervoeren van MDMA, en betrokkenheid bij de productie en verspreiding van XTC-pillen. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de terechtzittingen op 27, 28 en 30 augustus 2001. De telastelegging werd in de dagvaarding uiteengezet, en de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was, ondanks het verweer van de raadsman dat deze partieel nietig verklaard diende te worden. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat verdachte voldoende duidelijkheid had over de beschuldigingen.

De rechtbank achtte niet wettig en overtuigend bewezen wat onder feit 3 was telastegelegd, en sprak verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank oordeelde dat de overige telastegelegde feiten wel bewezen waren. De bewezen feiten waren strafbaar volgens de wet, en er waren geen omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en de persoonlijke situatie van verdachte, die ernstig ziek was.

Uiteindelijk werd verdachte M veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een monster drugs onttrokken aan het verkeer. De rechtbank benadrukte de schadelijkheid van XTC-gebruik voor de gezondheid en de samenleving, en de rol van verdachte in de drugshandel. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters aanwezig.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM
Parketnummer: 13/077010-01
Datum uitspraak: 13 september 2001
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer BOKKUM, in de strafzaak tegen:
M,
geboren te A.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27, 28 en 30 augustus 2001.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
Geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, aangezien aan het onder 1 telastegelegde onvoldoende onderscheidend vermogen toekomt, zodat onduidelijk is waar verdachte zich tegen dient te verdedigen.
De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende.
Niet alleen uit de diverse verklaringen van de medeverdachten in samenhang met het resultaat van de diverse huiszoekingen in de telastegelegde plaatsen, doch ook en niet in de laatste plaats uit de verklaringen van verdachte zelf blijkt, dat het verdachte voldoende duidelijk moet zijn en is waartegen zij zich heeft te verdedigen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding geldig.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 3 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte - gestreepte - kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is gedurende een lange periode betrokken geweest bij het afleveren en vervoeren van MDMA. Zij heeft door haar handelen bijgedragen aan de productie en verspreiding van XTC-pillen. Het gebruik van XTC kan voor de gezondheid zeer schadelijk zijn. Bovendien is de handel en de verdere verspreiding van die drug vanwege de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit schadelijk voor de samenleving.
Voorts zijn in de woning van verdachte XTC-pillen en cocaïne aangetroffen.
Dit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte ernstig ziek is en misschien niet meer lang heeft te leven. Bovendien is verdachte in Nederland niet eerder wegens soortgelijke delicten veroordeeld. De rechtbank ziet hierin aanleiding een groot deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Onttrekking aan het verkeer.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een monster drugs, dat aan verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart het onder feit 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1;
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2;
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, M, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een monster drugs.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R. de Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van der Veer, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2001.