ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM
Parketnummer: 13/077009-01
Datum uitspraak (vervroegd): 31 augustus 2001
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer BOKKUM, in de strafzaak tegen:
geboren te G.gedetineerd in het Huis van Bewaring.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 augustus, 28 augustus en 30 augustus 2001.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 3 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1. telastegelegde:
op tijdstippen in de periode van december 2000 tot en met 28 februari 2001 in Nederland telkens opzettelijk heeft afgeleverd en of vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA.
Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde:
Op 28 februari 2001 te Uithoorn tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 156.316 pillen en 46,514 kilogram poeder en pillen van een materiaal bevattende MDMA en 31,3 gram cocaïne.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, met anderen een grote hoeveelheid MDMA, als te verwerken poeder en reeds verwerkt in XTC-pillen en cocaïne aanwezig gehad in een als productieplaats te beschrijven locatie.
Voorts is verdachte betrokken geweest bij het afleveren en of vervoeren van MDMA.
Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de productie en verspreiding van XTC-pillen. Het gebruik van XTC kan voor de volksgezondheid zeer schadelijk zijn. Bovendien is de handel en de verdere verspreiding van die drug vanwege de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit schadelijk voor de samenleving.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte een ondergeschikte positie vervulde; hij was een loopjongen die in opdracht van anderen handelde. Bovendien is verdachte in Nederland niet eerder wegens soortgelijke delicten veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van een voorlichtingsrapport d.d. 10 mei 2001, opgemaakt door getuige M. te A.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, VAN DEN H., daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Veroordeelt verdachte tenslotte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R. de Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van der Veer, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 augustus 2001.