ECLI:NL:RBAMS:2001:AD3542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/077008-01 (zaak A) en 13/067474-99 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Amsterdam inzake drugshandel en wapenbezit

Op 13 september 2001 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte R., die werd beschuldigd van drugshandel en wapenbezit. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De zittingen vonden plaats op 27, 28 en 30 augustus 2001. In zaak A werd verdachte telastegelegd dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet, terwijl in zaak B de telastelegging betrekking had op wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding in zaak B geldig was, ondanks verweer van de raadsman over de nietigheid van een deel van de dagvaarding.

De rechtbank achtte niet wettig en overtuigend bewezen wat in zaak A onder feit 3 was telastegelegd, en sprak verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank vond voldoende bewijs voor de telasteleggingen in zowel zaak A als zaak B. De bewezen feiten waren volgens de wet strafbaar en er waren geen omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van verdachte wegens overtredingen van de Opiumwet.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 4 jaar en 6 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Daarnaast werden verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De rechtbank oordeelde dat de handel in synthetische drugs schadelijk is voor de gezondheid en de samenleving, en dat de verdachte een grote hoeveelheid XTC-pillen had geproduceerd. Het vonnis werd uitgesproken door mr. G.M. van Dijk, voorzitter, en mrs. R.A. Sipkens en R. de Ruijter, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. van der Veer.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM
Parketnummers: 13/077008-01 (zaak A)
13/067474-99 (zaak B)
Datum uitspraak: 13 september 2001
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer BOKKUM, in de strafzaak tegen:
R.,
geboren te D., gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 augustus, 28 augustus en 30 augustus 2001.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is in zaak A telastegelegd, hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging in zaak A zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging in zaak A geldt als hier ingevoegd. In zaak B is telastegelegd, hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 3 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
Geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding in zaak B partieel nietig dient te worden verklaard, nu het onder 1 telastegelegde niet voldoet aan de eisen zoals gesteld aan artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van mening dat voor wat betreft het onder 1 telastegelegde voldoende duidelijk is en verdachte de strekking van de hem verweten gedraging ook moet hebben begrepen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding geldig.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder feit 3 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde in zaak A en in zaak B heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlagen 4 en 5 gehechte - gestreepte - kopieën van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende lange tijd samen met een ander zeer grote hoeveelheden XTC-pillen geproduceerd. Het gebruik van synthetische drugs kan voor de gezondheid schadelijk zijn. Bovendien is de handel en de verdere verspreiding van die drugs, vanwege de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit schadelijk voor de samenleving. Verder heeft verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid MDMA, als te verwerken poeder en reeds verwerkt in XTC-pillen, voorhanden gehad in een soort productieplaats.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte eerder wegens overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van nader aan te geven duur passend en geboden.
Verbeurdverklaring.
Ten aanzien van zaak A:
De op de beslaglijst, die als bijlage 6 aan dit vonnis is gehecht, onder de volgnummers 5 tot en met 13, 18, 24 tot en met 29, en 92 tot en met 97, inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het in zaak A bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer.
Ten aanzien van zaak B:
De op de beslaglijst, die als bijlage 7 aan dit vonnis is gehecht, onder de volgnummers 1 tot en met 8 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart het onder zaak A, feit 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A;
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Zaak B;
Ten aanzien van feit 1:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Wederspannigheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, R, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd de op de beslaglijst, die als bijlage 6 aan dit vonnis is gehecht, onder de volgnummers 5 tot en met 13, 18, 24 tot en met 29, 92 en 93 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst, die als bijlage 7 aan dit vonnis is gehecht, onder de volgnummers 1 tot en met 8 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Gelast de teruggave aan Regiopolitie Amsterdam-Amstelland van een bezoekerspas Politie Amsterdam-Amstelland.
Gelast de teruggave aan verdachte van een Brits paspoort t.n.v. R. nr. ………….
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in zaak B.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en R. de Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van der Veer, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2001.