ECLI:NL:RBAMS:2001:AB2386
Rechtbank Amsterdam
- Cassatie
- mr. J. de Vries
- mr. A. van der Meer
- mr. L. Jansen
- Rechtspraak.nl
De deelname aan een criminele organisatie en de gevolgen daarvan voor de verdachte
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2001, is de verdachte aangeklaagd voor deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en geconcludeerd dat de telastelegging voldoende duidelijk was, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de beschuldigingen onvoldoende feitelijk waren. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich adequaat kon verdedigen tegen de beschuldigingen. De officier van justitie werd ook ontvankelijk verklaard, ondanks de argumenten van de verdediging over schending van de belangen van de verdachte en het recht op een eerlijk proces. De rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatigheden waren die de ontvankelijkheid van de officier van justitie in gevaar zouden brengen.
De rechtbank heeft vervolgens de bewijswaardering uitgevoerd en vastgesteld dat niet alle telastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar de rechtbank achtte het onder 2 subsidiair, 3, 4 en 5 telastegelegde wel bewezen. De verdachte had geprobeerd een persoon te dwingen tot afgifte van geld en goederen, en had ook een wapen en explosieven in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen die verband hielden met de bewezen feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, na beraadslaging op basis van het onderzoek tijdens de terechtzittingen in juni 2001.