ECLI:NL:RBAMS:2001:AB0006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/038010-97
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak op basis van vermeende vooringenomenheid

Op 25 januari 2001 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven op een verzoek tot wraking van de rechters mrs. Bauduin, Kist en Van Peijpe. Dit verzoek werd ingediend door de raadsman van de verzoeker, mr. M. Zee, op 24 januari 2001. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de President van de rechtbank, door uitlatingen in de Volkskrant van 23 november 2000, een standpunt had ingenomen dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechters rechtvaardigde. Tijdens de behandeling van het verzoek werd het onderzoek geschorst om te beslissen over het wrakingsverzoek. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De rechtbank concludeerde dat de uitlatingen van de President niet als vooringenomenheid van de individuele leden van de wrakingskamer konden worden beschouwd. De verzoeker had niet de wraking van de wrakingskamer zelf verzocht, en de rechtbank oordeelde dat er geen grond was om zich van de beoordeling te onthouden. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was aangetoond. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Parketnummer: 13/038010-97
+---------------+
¦ BESCHIKKING ¦
+---------------+
op het op 25 januari 2001 namens:
[verzoeker]
geboren te [woonplaats],
verzoeker,
gedane mondelinge verzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering.
1. Inhoud van het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van mrs. Bauduin, Kist en Van Peijpe.
2. Verloop van de procedure
Op 24 januari 2001 heeft de raadsman van verzoeker
-mr. M. Zee, advocaat te Purmerend- de wraking verzocht van mrs. Mastboom, Kuster en Bruinsma. Heden, tijdens de behandeling van dit verzoek, heeft de raadsman van verzoeker de wraking verzocht van alle leden van de raadkamer die was aangewezen om het verzoek van 24 januari jongstleden te behandelen. In deze raadkamer hadden mrs. Bauduin, Kist en Van Peijpe zitting genomen. Daarop is het onderzoek geschorst, opdat de onderhavige raadkamer op het tweede verzoek zou beslissen. Het tweede verzoek is vervolgens in beslotenheid behandeld. Verzoeker, diens raadsman en de officier van justitie zijn daarbij gehoord.
3. Gronden van de beslissing
3.1 In zijn algemeenheid moet worden voorop gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende grond opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
3.2 Het onderhavige verzoek is gegrond op de stelling dat de President van deze rechtbank met zijn uitlatingen, zoals weergegeven in het artikel uit de Volkskrant van 23 november 2000, moeten worden geacht het standpunt van alle leden van deze rechtbank te hebben vertolkt, terwijl deze uitlatingen van zodanige aard zijn dat hieruit een objectief gerechtvaardigde vrees kan voortvloeien dat alle leden van deze rechtbank, en dus ook de leden van de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. Bauduin, deze vooringenomenheid koesteren.
3.3 Aldus gemotiveerd leidt het verzoek ertoe dat in beginsel geen wrakingskamer uit leden van deze rechtbank kan worden samengesteld die niet aan hetzelfde gebrek zou lijden. Het verzoek heeft zodoende betrekking op het gehele college.
In aanmerking genomen dat de raadsman niet de wraking van de onderhavige wrakingskamer heeft verzocht en gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, ziet deze kamer echter geen grond zich van de beoordeling van het wrakingsverzoek te onthouden.
3.4 Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 18 december 1998, NJ 1999/271 (civiele zaak); HR 9 mei 2000, nr. 01483/00/B (strafzaak)) vloeit voort dat wraking van een geheel college niet in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen, hoewel de raadkamer zich extreme omstandigheden kan voorstellen waaronder voor alle individuele leden van een college gronden voor wraking aanwezig zijn.
3.5 Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het artikel in de Volkskrant een juiste weergave is van de uitlatingen van de President, kunnen die uitlatingen -wat daarvan ook zij- niet worden geacht uitlatingen te zijn van de individuele leden van dit college.
De President staat immers niet in een hiërarchische verhouding tot de individuele leden van het college en heeft derhalve geen invloed op de beoordeling door die individuele leden van de door hen behandelde zaken. Dit betekent dat, indien -zoals in het onderhavige geval- niets anders is aangevoerd, uit dergelijke uitlatingen van de President geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van andere leden van het college kan worden afgeleid.
Van extreme omstandigheden in eerderbedoelde zin is derhalve geen sprake.
3.6 Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
4. Beslissing
Wijst het verzoek tot wraking van mrs. Bauduin, Kist en Van Peijpe af.
Deze beschikking is gegeven door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.J. Laurentius-Kooter en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2001.
Parketnummer: 13/038010-97
+---------------+
¦ BESCHIKKING ¦
+---------------+
op het op 25 januari 2001 namens:
[verzoeker]
geboren te [woonplaats],
verzoeker,
gedane mondelinge verzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering.
1. Inhoud van het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van mrs. Bauduin, Kist en Van Peijpe.
2. Verloop van de procedure
Op 24 januari 2001 heeft de raadsman van verzoeker
-mr. M. Zee, advocaat te Purmerend- de wraking verzocht van mrs. Mastboom, Kuster en Bruinsma. Heden, tijdens de behandeling van dit verzoek, heeft de raadsman van verzoeker de wraking verzocht van alle leden van de raadkamer die was aangewezen om het verzoek van 24 januari jongstleden te behandelen. In deze raadkamer hadden mrs. Bauduin, Kist en Van Peijpe zitting genomen. Daarop is het onderzoek geschorst, opdat de onderhavige raadkamer op het tweede verzoek zou beslissen. Het tweede verzoek is vervolgens in beslotenheid behandeld. Verzoeker, diens raadsman en de officier van justitie zijn daarbij gehoord.
3. Gronden van de beslissing
3.1 In zijn algemeenheid moet worden voorop gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende grond opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
3.2 Het onderhavige verzoek is gegrond op de stelling dat de President van deze rechtbank met zijn uitlatingen, zoals weergegeven in het artikel uit de Volkskrant van 23 november 2000, moeten worden geacht het standpunt van alle leden van deze rechtbank te hebben vertolkt, terwijl deze uitlatingen van zodanige aard zijn dat hieruit een objectief gerechtvaardigde vrees kan voortvloeien dat alle leden van deze rechtbank, en dus ook de leden van de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. Bauduin, deze vooringenomenheid koesteren.
3.3 Aldus gemotiveerd leidt het verzoek ertoe dat in beginsel geen wrakingskamer uit leden van deze rechtbank kan worden samengesteld die niet aan hetzelfde gebrek zou lijden. Het verzoek heeft zodoende betrekking op het gehele college.
In aanmerking genomen dat de raadsman niet de wraking van de onderhavige wrakingskamer heeft verzocht en gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, ziet deze kamer echter geen grond zich van de beoordeling van het wrakingsverzoek te onthouden.
3.4 Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 18 december 1998, NJ 1999/271 (civiele zaak); HR 9 mei 2000, nr. 01483/00/B (strafzaak)) vloeit voort dat wraking van een geheel college niet in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen, hoewel de raadkamer zich extreme omstandigheden kan voorstellen waaronder voor alle individuele leden van een college gronden voor wraking aanwezig zijn.
3.5 Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het artikel in de Volkskrant een juiste weergave is van de uitlatingen van de President, kunnen die uitlatingen -wat daarvan ook zij- niet worden geacht uitlatingen te zijn van de individuele leden van dit college.
De President staat immers niet in een hiërarchische verhouding tot de individuele leden van het college en heeft derhalve geen invloed op de beoordeling door die individuele leden van de door hen behandelde zaken. Dit betekent dat, indien -zoals in het onderhavige geval- niets anders is aangevoerd, uit dergelijke uitlatingen van de President geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van andere leden van het college kan worden afgeleid.
Van extreme omstandigheden in eerderbedoelde zin is derhalve geen sprake.
3.6 Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
4. Beslissing
Wijst het verzoek tot wraking van mrs. Bauduin, Kist en Van Peijpe af.
Deze beschikking is gegeven door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.J. Laurentius-Kooter en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2001.