Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : De Korpsbeheerder van de regio Amsterdam-Amstelland, zetelend te
Amsterdam, verweerder.
1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit namens verweerder van 31 augustus 1999 van de Korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland.
2. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 3 februari 1999, aan eiser bekendgemaakt op 12 maart 1999, heeft verweerder een ongeval dat eiser op 24 november 1998 is overkomen niet als dienstongeval aangemerkt.
Tegen dit besluit heeft mr. P.Delawi, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond, namens eiser op 20 april 1999 bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 juni 1999 heeft mr. Delawi de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Bij brief van 6 oktober 1999 heeft mr. J.T.G. Roovers, advocaat te Zoetermeer, namens eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft op 7 december 1999 een verweerschrift ingediend en afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 16 augustus 2000, alwaar eiser in persoon en bijgestaan door mr. P. de Casparis, kantoorgenoot van mr. Roovers voornoemd, is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. Th. Tanja, juridisch medewerker van verweerder.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn beslissing gehandhaafd om het eiser overkomen ongeval niet als een dienstongeval te beschouwen. Bij de beantwoording van de vraag of dit besluit in stand kan blijven gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Feiten en standpunten partijen
Eiser is als [functie] in dienst bij verweerder. Verweerder heeft voor eiser en een aantal collega’s een 3-daagse teambuilding-sessie georganiseerd. Gedurende deze sessie zijn op een avond eiser en zijn collega’s gaan karten. Dit karten is door verweerder georganiseerd als vorm van ontspanning. Eiser is aangereden. Vervolgens heeft eiser last gekregen van nek en schouders.
Eiser heeft verweerder verzocht dit ongeval als een dienstongeval te beschouwen.
Verweerder heeft in het primaire besluit, voor zover hier van belang, geoordeeld dat het hier geen dienstongeval betrof, daar eiser niet verplicht is geweest mee te doen. Er heeft derhalve naar de mening van verweerder geen causaal verband bestaan tussen de klachten en de aard van de aan eiser opgedragen werkzaamheden.
In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat het karten onderdeel uitmaakte van het van te voren opgestelde programma. Aldus zouden de activiteiten binnen eisers functie hebben gevallen, en was er naar de mening van eiser sprake van een dienstongeval.
In het bestreden besluit, waarin verweerder het advies van de hoor- en adviescommissie overneemt, brengt verweerder naar voren dat deelname aan het karten op vrijwillige basis plaats heeft gevonden, en puur voor de ontspanning. Het heeft geen onderdeel uitgemaakt van het trainingsprogramma.
In het beroepschrift stelt eiser dat, omdat het karten georganiseerd was, zich daarin een opdrachtelement heeft bevonden. Daarnaast is eisers aanwezigheid op de kartbaan voortgevloeid uit zijn werkzaamheden. Vanwege het karakter van de bijeenkomst heeft eiser zich er naar zijn mening niet aan kunnen onttrekken. Eiser beroept zich voor zijn standpunt op een vonnis van de rechtbank Utrecht van 3 september 1997, gepubliceerd in JAR 2000, nr. 13. In deze casus betrof het, evenals in het onderhavige geval, een ongeval tijdens een door een werkgever georganiseerd evenement waaraan deelname facultatief was.
In het verweerschrift handhaaft verweerder zijn eerder ingenomen standpunt. Vergelijking met de zaak in voornoemd vonnis gaat naar de mening van verweerder mank, nu in casu ambtenarenrecht van toepassing is en niet het civiele recht. Daarnaast was eiser, anders dan in de casus van het kort geding, geen chef die zich aan de georganiseerde activiteiten niet heeft kunnen onttrekken.
Artikel 54, eerste lid,van het Besluit algemene rechtspositie politie, verder het BARP, luidt:
In geval van dienstongeval of beroepsziekte worden aan de desbetreffende ambtenaar vergoed de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
Volgens de terzake ontwikkelde jurisprudentie kan er sprake zijn van een dienstongeval indien er een causaal verband bestaat tussen enerzijds het ongeval en de daaruit voortgekomen klachten, en anderzijds de uitoefening van de functie. Ook in casu zal derhalve bezien dienen te worden of er sprake is van een dergelijk causaal verband.
De uitoefening van de functie van eiser bracht met zich dat hij deelnam aan de door verweerder georganiseerde teambuildingsessie, met daarin een aantal verplichte onderdelen waaraan de deelnemers zich niet (goed) zouden hebben kunnen onttrekken. Tot deze onderdelen behoorde niet het karten, dat door verweerder georganiseerd was, welliswaar niet als “verplicht” onderdeel, doch slechts als ontspanningsmogelijkheid. Het stond ter vrije keus aan eiser en het was zijn eigen verantwoordelijkheid al dan niet mee te doen aan het karten. Eiser voelde zich, ook blijkens een verslag van een gesprek met de directe chef van eiser, de hoofdinspecteur van politie [chef], “niet gedwongen”, doch “innerlijk gedrongen” om mee te doen, waaruit de rechtbank afleidt dat hij zich niet zozeer ten opzichte van verweerder verplicht voelde mee te doen aan het karten, maar meer ten opzichte van zijn collega’s. Anders dan in de casus van het aangehaalde vonnis, zo merkt de rechtbank tenslotte op, had eiser geen leidinggevende functie op grond waarvan, naar de rechtbank Utrecht overwoog, aannemelijk was dat eiseres in die zaak zich niet aan het evenement zou hebben kunnen onttrekken. Op dit punt verschilt de casus van eiser dus van de casus die aan de rechtbank Utrecht ter beoordeling voorlag.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het voren overwogene, verweerder niet op onjuiste gronden geconcludeerd heeft dat er geen sprake is geweest van een causaal verband tussen het ongeval en de uitoefening van eisers functie, en dat daarom het ongeval geen dienstongeval is geweest als bedoeld in artikel 54, eerste lid van het BARP. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. H.P.M. Meskers, rechter,
in tegenwoordigheid van M.P. Osinga, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op: 8 november 2000
Door mr. H.P.M. Meskers, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: