ECLI:NL:RBAMS:2000:AA7182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/010731-00
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van 8-uurs bevelen tot verwijdering uit een noodgebied

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2000, zijn twee zaken samengevoegd onder de parketnummers 13/010731-00 en 13/012358-00. De verdachte, geboren in [woonplaats] op [geboortedatum] en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is beschuldigd van het opzettelijk niet voldoen aan een bevel dat door een ambtenaar was gegeven. Dit bevel, dat betrekking had op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Amsterdam, werd aan de verdachte opgelegd op 29 februari 2000 en 4 juli 2000. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze bevelen beoordeeld, waarbij de raadsman van de verdachte diverse juridische gronden aanvoerde, waaronder schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en de proportionaliteit van de bevelen.

De rechtbank overweegt dat de verdachte de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de bevelen, maar hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de bevelen rechtskracht hebben verkregen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de geldigheid van de bevelen rechtvaardigen. De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het telastegelegde heeft begaan, zoals vermeld in de bijlagen bij het vonnis.

De rechtbank komt tot de beslissing dat de verdachte strafbaar is en legt een gevangenisstraf van 6 weken op. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke misdrijven. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. D. West, en is openbaar gemaakt op de zitting van 21 september 2000.

Uitspraak

Parketnummers: 13/010731-00
13/012358-00
datum uitspraak: 21 september 2000
op tegenspraak
+-------------------+
| VERKORT VONNIS |
+-------------------+
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, achtste meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft in beide zaken beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2000 en in zaak A tevens naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 4 augustus 2000.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen, waarvan kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis zijn gehecht.
De in die dagvaardingen vermelde telasteleggingen gelden als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
---
3. Waardering van het bewijs.
De raadsman heeft op een aantal, in zijn pleitnotities uitvoerig omschreven, gronden de rechtmatigheid van de daartoe door of namens de burgemeester van Amsterdam aangewezen opsporingsambtenaar gegeven bevelen tot verwijdering uit het door de burgemeester van Amsterdam aangewezen noodgebied voor de duur van 8 uren, bestreden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Aan verdachte is met toepassing van artikel 2.6 A, tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Amsterdam op 29 februari 2000 te 12.15 uur (zaak A) en 4 juli 2000 te 21.30 uur (zaak B) een zogenaamd 8-uurs bevel gegeven. Vervolgens is verdachte op 29 februari 2000 te 13.55 uur respectievelijk 4 juli 2000 te 22.55 uur aangehouden op verdenking van overtreding van deze bevelen.
Tegen genoemde 8-uurs bevelen kan op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht binnen 6 weken na uitreiking een bezwaarschrift worden ingediend. Tevens bestaat na indiening van het bezwaarschrift de mogelijkheid om een voorlopige voorziening, in de vorm van schorsing van het bevel, te vragen bij de President van de rechtbank Amsterdam. Van de bezwaarschrift mogelijkheid wordt melding gemaakt in de bij het bestreden bevel uitgereikte kaartje. De rechtbank stelt vast dat verdachte van deze mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank neemt als uitgangspunt, zoals de Hoge Raad heeft bepaald in zijn uitspraak van 6 juni 1995 (NJ 1995, 696), dat indien tegen een onderliggend besluit een met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang voor verdachte heeft opengestaan, de strafrechter in beginsel ervan kan en moet uitgaan dat dit besluit zowel wat haar wijze van totstandkomen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
Slechts door bijkomende omstandigheden in een bijzonder geval kunnen de aan dit uitgangspunt verbonden bezwaren zo klemmend worden dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt.
De raadsman heeft zijn verweren gebaseerd op artikel 2 vierde protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 12 van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 2.6 A APV,
en de artikelen 172 t/m 178 Gemeentewet, alsmede verweren gericht tegen de proportionaliteit van de gegeven bevelen.
Deze verweren kunnen in het kader van deze uitspraak niet worden getoetst. De rechtbank moet er immers vanuit gaan dat het aan verdachte gegeven 8-uurs bevel in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen, de grondrechten daaronder begrepen. Verdachte heeft de gelegenheid gehad zijn bezwaren tegen de 8-uurs bevelen in een bestuursrechtelijke procedure naar voren te brengen, doch verdachte heeft hier geen gebruik van gemaakt zodat de 8-uurs bevelen rechtskracht verkregen, en de rechtbank uitgaat van de rechtmatigheid van het bestreden bevelen. Dit betekent, kort gezegd, dat de rechtbank, oordelend als strafrechter, niet het aan de vervolging ten grondslag liggende bevel zal toetsen en derhalve aan de door de raadsman gevoerde algemene verweren voorbij zal gaan.
Van bijzondere omstandigheden die uitzondering op bovenomschreven uitgangspunt zouden rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis bijlage 3 en 4 gehechte -gestreepte- kopieën van de telasteleggingen. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen het openbaar gezag. Verdachte heeft niet voldaan aan een hem gegeven bevel dat hem was gegeven krachtens een maatregel die bedoeld is om de openbare orde in het gedeelte van Amsterdam waarop de maatregel betrekking heeft, te handhaven. Door verdachtes handelen wordt het hiertoe door de gemeente gevoerde beleid op onaanvaardbare wijze doorkruist.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds vele malen eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en zaak B:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W. Tonkens-Gerkema, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H. Troostwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2000.