Parketnummers: 13/010731-00
13/012358-00
datum uitspraak: 21 september 2000
op tegenspraak
+-------------------+
| VERKORT VONNIS |
+-------------------+
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, achtste meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft in beide zaken beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2000 en in zaak A tevens naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 4 augustus 2000.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen, waarvan kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis zijn gehecht.
De in die dagvaardingen vermelde telasteleggingen gelden als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
---
3. Waardering van het bewijs.
De raadsman heeft op een aantal, in zijn pleitnotities uitvoerig omschreven, gronden de rechtmatigheid van de daartoe door of namens de burgemeester van Amsterdam aangewezen opsporingsambtenaar gegeven bevelen tot verwijdering uit het door de burgemeester van Amsterdam aangewezen noodgebied voor de duur van 8 uren, bestreden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Aan verdachte is met toepassing van artikel 2.6 A, tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Amsterdam op 29 februari 2000 te 12.15 uur (zaak A) en 4 juli 2000 te 21.30 uur (zaak B) een zogenaamd 8-uurs bevel gegeven. Vervolgens is verdachte op 29 februari 2000 te 13.55 uur respectievelijk 4 juli 2000 te 22.55 uur aangehouden op verdenking van overtreding van deze bevelen.
Tegen genoemde 8-uurs bevelen kan op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht binnen 6 weken na uitreiking een bezwaarschrift worden ingediend. Tevens bestaat na indiening van het bezwaarschrift de mogelijkheid om een voorlopige voorziening, in de vorm van schorsing van het bevel, te vragen bij de President van de rechtbank Amsterdam. Van de bezwaarschrift mogelijkheid wordt melding gemaakt in de bij het bestreden bevel uitgereikte kaartje. De rechtbank stelt vast dat verdachte van deze mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank neemt als uitgangspunt, zoals de Hoge Raad heeft bepaald in zijn uitspraak van 6 juni 1995 (NJ 1995, 696), dat indien tegen een onderliggend besluit een met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang voor verdachte heeft opengestaan, de strafrechter in beginsel ervan kan en moet uitgaan dat dit besluit zowel wat haar wijze van totstandkomen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
Slechts door bijkomende omstandigheden in een bijzonder geval kunnen de aan dit uitgangspunt verbonden bezwaren zo klemmend worden dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt.
De raadsman heeft zijn verweren gebaseerd op artikel 2 vierde protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 12 van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 2.6 A APV,
en de artikelen 172 t/m 178 Gemeentewet, alsmede verweren gericht tegen de proportionaliteit van de gegeven bevelen.
Deze verweren kunnen in het kader van deze uitspraak niet worden getoetst. De rechtbank moet er immers vanuit gaan dat het aan verdachte gegeven 8-uurs bevel in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen, de grondrechten daaronder begrepen. Verdachte heeft de gelegenheid gehad zijn bezwaren tegen de 8-uurs bevelen in een bestuursrechtelijke procedure naar voren te brengen, doch verdachte heeft hier geen gebruik van gemaakt zodat de 8-uurs bevelen rechtskracht verkregen, en de rechtbank uitgaat van de rechtmatigheid van het bestreden bevelen. Dit betekent, kort gezegd, dat de rechtbank, oordelend als strafrechter, niet het aan de vervolging ten grondslag liggende bevel zal toetsen en derhalve aan de door de raadsman gevoerde algemene verweren voorbij zal gaan.
Van bijzondere omstandigheden die uitzondering op bovenomschreven uitgangspunt zouden rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis bijlage 3 en 4 gehechte -gestreepte- kopieën van de telasteleggingen. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.