ECLI:NL:RBAMS:2000:AA6773

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/12138 WVG 06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding beslistermijn op bezwaarschrift door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift. Eiser, A., had op 4 mei 1999 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin hem een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van zijn auto was toegekend. De rechtbank constateerde dat de termijn van zes weken voor het beslissen op het bezwaarschrift, zoals voorgeschreven in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. Er was geen sprake van uitstel, zoals bedoeld in de wet, en de omstandigheid dat verweerder eiser na het verstrijken van de termijn in de gelegenheid had gesteld om verzuimen te herstellen, leidde niet tot opschorting van de termijn.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde een nieuwe termijn van zes weken voor verweerder om alsnog een beslissing te nemen op het bezwaarschrift. Tevens werd de gemeente Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan eiser. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet tijdig had beslist en dat de procedure versneld behandeld diende te worden, gezien de aard van de zaak. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers in het bestuursrechtelijke proces.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
als bedoeld in artikel 8:54
Algemene wet bestuursrecht
reg.nr: 99/12138 WVG 06
inzake: A., wonende te B, eiser,
tegen : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.
I. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen door verweerder op het bezwaarschrift van eiser van 4 mei 1999.
II. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 7 april 1999 heeft verweerder eiser bericht dat aan hem een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van zijn eigen auto wordt verstrekt van f 17.814,77.
Tegen dit besluit is namens eiser door G.J. Postma op 4 mei 1999 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Verweerder heeft bij brief van 26 mei 1999 eiser medegedeeld dat de ten behoeve van het rolstoelvergrendelingssysteem bij besluit van 7 april 1999 toegekende bedrag van f 911,80 wordt gecorrigeerd en f 1.561,58 bedraagt.
Bij brief van 13 oktober 1999 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het bezwaarschrift van 4 mei 1999 twee vormverzuimen bevat en eiser verzocht de verzuimen voor 28 oktober 1999 te herstellen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, bij beroepschrift van 16 november 1999 namens eiser beroep ingesteld en op de daartoe aangevoerde gronden onder meer verzocht het beroep gegrond te verklaren en verweerder op te dragen alsnog een beslissing op het bezwaarschrift te nemen op verbeurte van een dwangsom voor elke dag, waarop verweerder weigerachtig mocht blijken om hieraan te voldoen. Voorts is verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De griffier van de rechtbank heeft partijen bij brief van 25 november 2000 medegedeeld dat het beroep onder toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld wordt behandeld, aangezien beroep is ingesteld terzake van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb.
Verweerder heeft op 6 april 2000 afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
III. MOTIVERING
Eiser stelt dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift is overschreden. In zijn beroepschrift stelt eiser voorts dat geen sprake kan zijn van het opschorten van de termijn als bedoeld in artikel 7:10, tweede lid, van de Awb, omdat verweerder eerst ruim na het verstrijken van de termijn waarop op het bezwaarschrift diende te zijn beslist verweerder eiser heeft bericht dat zijn beroepschrift niet aan één van de eisen die de wet in artikel 6:6 van de Awb stelt voldeed.
Verweerder heeft in reactie op het beroep in zijn brief van 6 april 2000 aangegeven dat de beslissing op het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk zal worden nagezonden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het beslissen op een bezwaarschrift zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Ingevolge artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor geldende termijn onverbruikt is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging dient schriftelijk mededeling te worden gedaan. Ingevolge artikel 7:10, vierde lid, van de Awb is verder uitstel mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
De rechtbank stelt vast dat op 4 mei 1999 namens eiser een bezwaarschrift is ingediend. De rechtbank is niet gebleken van een uitstel als bedoeld in het derde lid van artikel 7:10 van de Awb, noch van een uitstel als bedoeld in het vierde lid van genoemd artikel. Verweerder had, gelet op artikel 7:10, eerste en tweede lid, van de Awb, binnen zes weken na 4 mei 1999 dienen te beslissen op het bezwaarschrift van eiser. In het onderhavige geval eindigde de termijn van zes weken op 15 juni 1999.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift beslist.
Verweerder is in zijn brief van 6 april 2000 niet ingegaan op de door eiser gestelde termijnoverschrijding. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder ruim na het verstrijken van de beslistermijn, namelijk eerst bij brief van 13 oktober 1999, eiser in de gelegenheid heeft gesteld de verzuimen te herstellen, niet kan leiden tot het opschorten van de termijn als bedoeld in het tweede lid van artikel 7:10 van de Awb, nu een reeds verstreken termijn niet kan worden opgeschort.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank acht voortzetting van het onderzoek niet nodig, zodat met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Awb het onderzoek wordt gesloten.
In aanmerking nemende dat verweerder niet heeft aangegeven binnen welke termijn een beslissing op het ingediende bezwaarschrift te verwachten valt, ziet de rechtbank aanleiding een termijn te stellen waarbinnen verweerder dient te beslissen op het bezwaarschrift. Voor het opleggen van een dwangsom als verzocht ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.
Aangezien het beroep gegrond zal worden verklaard, zal het door eiser gestorte griffierecht worden vergoed met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank ziet aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb door verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, zijnde kosten voor rechtsbijstand (1 punt x factor 1 x f 710,00).
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een beslissing neemt op het bezwaarschrift;
bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad f 60,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten, aan de zijde van eiser begroot op f 710,00 (zegge: ZEVENHONDERD EN TIEN gulden), te betalen door de gemeente Amsterdam, aan de griffier van deze rechtbank.
Gewezen door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in tegenwoordigheid van
M.P. Osinga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op: 1 mei 2000
door mr. M.A. Broekhuis, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak verzet doen bij deze rechtbank.
Coll: M.P.O.
D: C