1.10. Sinds juli 1998 zijn de elektronische archieven van de PCM dagbladen samengebracht in een gezamenlijk elektronisch archief (de Centrale Databank) dat is ondergebracht bij Media Resultant.
1.11. De Centrale Databank is toegankelijk via terminals op de redacties en de documentatie-afdelingen van de PCM dagbladen. Ook wordt deze databank vanaf juli 1998 commercieel geëxploiteerd onder de naam NDP Pro.
1.12. In maart/april 1998 hebben de beroepsorganisaties de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en de Nederlandse Dagbladpers een accoord bereikt ter zake van de elektronische herexploitatie van de kopij van journalisten in vast dienstverband. Deze journalisten hebben de uitgeefster van het dagblad waaraan zij verbonden zijn, met terugwerkende kracht voor een proefperiode van 3 jaar vanaf 1 januari 1998 toestemming voor elektronische herexploitatie gegeven, tegen betaling van een opslag van 0,5 % op hun jaarlijkse salaris.
1.13. Nadat zonder succes was onderhandeld over een soortgelijke collectieve regeling met freelance journalisten, heeft elk van de meergenoemde uitgeefsters omstreeks december 1998/ januari 1999 aan ieder van de voor haar werkende freelancers het schriftelijk voorstel gedaan gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1998, een toeslag van 2% op het jaarlijks honorarium uit te keren in ruil voor toestemming tot elektronisch hergebruik van de door hen geleverde kopij.
1.14. De Freelancers zijn met dit voorstel niet akkoord gegaan. Zij hebben samen met andere freelancers bij brieven van 17 februari 1999 bezwaar aangetekend bij NRC Handelsblad BV, De Volkskrant BV, Het Parool BV, PCM Uitgevers, PCM Landelijke Dagbladen en Media Resultant tegen -naar zij stelden- het feit dat hun bijdragen buiten hun medeweten en toestemming zijn opgenomen in de Centrale Databank en tevens commercieel worden geëxploiteerd. Daarbij hebben zij medegedeeld deze gedragingen als inbreuken op hun auteursrechten te beschouwen en de genoemde vennootschappen gesommeerd deze inbreuken te staken en gestaakt te houden totdat een voor hen "genoegzame regeling" is getroffen.
1.15. PCM heeft hangende een door de Freelancers samen met anderen tegen NRC Handelsblad BV, Het Parool BV, De Volkskrant BV en Media Resultant aangespannen kort geding, onder voorbehoud van rechten:
(i) op 24 maart 1999 de uitdrukkelijke toezegging gedaan alle kopij van de Freelancers uit de Centrale Databank te verwijderen en verwijderd te houden tot het moment waarop de rechter oordeelt dat de aanwezigheid van deze kopij in de Centrale Databank geen auteursrechtinbreuk oplevert; en
(ii) de toelevering van nieuwe kopij van de Freelancers aan de Centrale Databank gestaakt, tot het moment waarop voor opname toestemming is verkregen van de Freelancers.
1.16. PCM heeft vervolgens een begin gemaakt met de opsplitsing van de Centrale Databank in twee fysiek gescheiden databanken, één uitsluitend raadpleegbaar door journalisten/freelancers van de PCM dagbladen en één (NDP Pro) raadpleegbaar door derden.
2.1. In conventie verzoekt PCM de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. te bepalen dat PCM terzake van de sub 12 van het lichaam van de dagvaarding bedoelde auteursrechtinbreuk (rb: het betreft het gedeelte met het opschrift "Exploitatie Centrale Databank naar derden") aan de Freelancers schadevergoeding verschuldigd is volgens een maatstaf als in goede justitie door de rechtbank te bepalen;
B1. te verklaren voor recht dat de opname van kopij van de Freelancers in de gezamenlijke elektronische database van PCM Kranten ondergebracht bij en in opdracht van de PCM Kranten beheerd door Media Resultant en de raadpleging daarvan door journalisten/freelancers werkzaam voor de PCM Kranten, geen inbreuk maakt op de aan de Freelancers op deze kopij toekomende auteursrechten;
subsidiair:
B2. te verklaren voor recht dat de opname van kopij van de Freelancers, voorzover deze dateert van vóór 17 februari 1999, in de gezamenlijke elektronische database van de PCM Kranten ondergebracht bij en in opdracht van de PCM Kranten beheerd door Media Resultant en de raadpleging daarvan door journalisten/freelancers werkzaam voor de PCM Kranten, geen inbreuk maakt op de aan de Freelancers op deze kopij toekomende auteursrechten;
C. de Freelancers te gebieden te gehengen en te gedogen dat PCM hun kopij daterend van vóór 17 februari 1999 weer inbrengt in de gezamenlijke Centrale Databank van de PCM Kranten ondergebracht bij en beheerd door Media Resultant en deze raadpleegbaar maakt voor de journalisten/freelancers van de PCM Kranten;
subsidiair voor B en C:
D. te bepalen dat door PCM terzake van de opname in de gezamenlijke elektronische databank van kopij van de Freelancers daterend van vóór 17 februari 1999 tot het moment van verwijdering daarvan, geen schadevergoeding aan de Freelancers is verschuldigd,
alles met veroordeling van de Freelancers in de kosten van het geding.
2.2. Daartoe stelt PCM dat zij voor de exploitatie "naar derden" -waarmee zij doelt op het ter beschikking stellen aan anderen dan journalisten/freelancers van de PCM dagbladen- van de in de Centrale Databank opgenomen kopij de toestemming diende te hebben van de betreffende auteurs. Nu die toestemming ontbrak, erkent PCM inbreuk te hebben gemaakt op de auteursrechten van de Freelancers. Zij heeft, nu partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de hoogte van het door PCM aan de Freelancers uit hoofde van bedoelde inbreuk verschuldigde bedrag, er belang bij dat de rechtbank de maatstaf vaststelt voor de berekening van de schadevergoeding die zij is verschuldigd voor voornoemde exploitatie zoals deze in het verleden heeft plaatsgevonden, aldus PCM.
2.3. PCM stelt zich op het standpunt dat de Freelancers zich niet kunnen verzetten tegen opslag van hun kopij in de Centrale Databank en raadpleging daarvan, voorzover dat geschiedt door journalisten/freelancers van PCM dagbladen. Van een inbreuk op de auteursrechten van de Freelancers is hier volgens PCM geen sprake, in elk geval niet ten aanzien van kopij van vóór 17 februari 1999 toen de Freelancers hun bezwaren tegen de opslag in de centrale Databank voor het eerst kenbaar hebben gemaakt.
2.4. Daartoe stelt PCM (i) dat de volledige centralisering van de digitale archieven bij Media Resultant geen nieuwe exploitatievorm meebrengt, waarvoor zij de volgende argumenten noemt:
- de gebruikersgroep is eenzelfde (de journalisten/ freelancers werkzaam voor de PCM dagbladen);
- de mogelijkheden van raadpleging zijn identiek (ook de eerdere digitale archieven, en zelfs het oude hangmappensysteem, kenden al de mogelijkheid de kopij op onderwerp te raadplegen);
- de frequentie van het gebruik is niet toegenomen (ook in de oude situatie werd door journalisten/freelancers steeds een volledig onderzoek gedaan); en
- de aard van het gebruik is hetzelfde (nog steeds louter consumptief, er wordt geen nieuwe geldstroom mee gecreerd).
Deze wijze van opslag en gebruik ligt dus -zo betoogt PCM vervolgens- in het verlengde van de archivering zoals deze al jaren plaatsvond en waarvoor de Freelancers bij het aangaan van hun freelance-overeenkomsten impliciet toestemming hebben verleend. Zij mocht in elk geval ten aanzien van kopij van vóór 17 februari 1999, het moment waarop de Freelancers bezwaar maakten tegen opslag in de Centrale Databank, op die impliciete toestemming vertrouwen, aldus PCM.
Daarnaast stelt PCM:
(ii) voor voornoemde wijze van opslag en gebruik dient ten behoeve van een goede informatievoorziening een ongeschreven beperking op het auteursrecht te gelden, nu de behoefte aan een dergelijke begrenzing door de wetgever niet is onderkend en een afweging van de betrokken belangen in het voordeel van PCM dient uit vallen; althans
(iii)het beroep van de Freelancers op hun auteursrechten om voornoemde wijze van opslag en gebruik te verbieden is in strijd met artikel 10 (informatievrijheid) van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM); althans
(iv) de uitoefening van de auteursrechten door de Freelancers is in strijd met de redelijkheid en de billijkheid, althans levert misbruik van recht op; althans
(v) de Freelancers hebben ten gevolge van voornoemde wijze van opslag en gebruik geen schade geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
3.1. Tot hun verweer in conventie voeren de Freelancers allereerst aan dat zij met betrekking tot het onder 2.1. sub A. gevorderde PCM Uitgevers, PCM Landelijke Dagbladen, De Volkskrant BV, Trouw BV en Het Parool BV niet ontvankelijk achten ten aanzien van [freelancer 1], [freelancer 2] en [freelancer 4], omdat tussen voornoemde eiseressen en voornoemde gedaagden geen rechtsverhouding bestaat. Ten aanzien van [freelancer 3] achten zij om diezelfde reden PCM Uitgevers, PCM Landelijke Dagbladen en Het Parool BV niet-ontvankelijk.
3.2. Voor het overige hebben zij aangevoerd dat onduidelijk is op welke gronden PCM Uitgevers, PCM Landelijke Dagbladen en Media Resultant de Freelancers dagvaarden. In ieder geval achten zij geen basis aanwezig voor vorderingen van eiseressen gezamenlijk jegens ieder der Freelancers.
3.3. De Freelancers beamen dat hen vanwege de onder 2.2. bedoelde inbreuk schadevergoeding zal moeten worden betaald. Zij betwisten echter de uitgangspunten van PCM bij het bepalen van de hoogte daarvan. Bovendien voeren zij aan dat PCM in gebreke is gebleven gegevens te verschaffen over het aantal raadplegingen in de periode gelegen vóór medio 1998 en over andere verspreidingsvormen.
3.4. De Freelancers voeren aan dat reeds voor permanente opslag in het eigen elektronisch archief van de krant toestemming van de auteursrechthebbende vereist is. Zij wensen deze opslag niet langer zonder meer te gedogen. Opslag zonder toestemming van de rechthebbende in een elektronisch archief dat bij een derde is ondergebracht en dat door derden -alle personen buiten de kring van het eigen dagblad- raadpleegbaar is, achten zij te meer onrechtmatig.
3.5. De Freelancers betwisten dat hun toestemming voor eenmalige publicatie van hun werk in de betreffende krant zich impliciet zou uitstrekken tot méér dan dat.
3.6. Zij betwisten voorts dat het elektronisch archief te beschouwen is als een voortzetting van het traditionele archief. Beide archiefvormen bestaan naast elkaar en verschillen zowel in principiële als in kwalitatieve zin, aldus de Freelancers.
3.7. Tevens verzetten de Freelancers zich tegen het aannemen van een buitenwettelijke beperking op het auteursrecht als door PCM verdedigd. Voor zo'n beperking is volgens hen geen plaats in een geval als het onderhavige waar het gaat om commerciële belangen van uitgevers tegenover de gerechtvaardigde belangen van auteurs om te kunnen bepalen wat er met hun werk gebeurt.
3.8. Het beroep op art 10 EVRM achten de Freelancers misplaatst, aangezien het papieren archief nog bestaat en toegankelijk is.
3.9. Op gronden als in conventie gesteld verzoeken de Freelancers in reconventie, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in hun woorden:
1. Te verklaren voor recht dat gedaagden sub 3, 4 en 5, De Volkskrant B.V., NRC handelsblad B.V. en Trouw B.V., hierna de Kranten, door permanente opslag van stukken van eisers in het eigen elektronisch archief zonder hun toestemming inbreuk maken op het aan eisers toekomende auteursrecht;
2. Te verklaren voor recht dat de Kranten inbreuk maken op de auteursrechten van eisers door zonder hun toestemming het elektronisch archief onder te brengen bij derden, daaronder mede begrepen gedaagde sub 7.
3. Te verklaren voor recht dat raadpleging van de gezamenlijke elektronische database van de PCM Kranten door gedaagden, niet zijnde de Krant c.q. Kranten waaraan eisers kopij leveren en hebben geleverd, inbreuk maakt op het aan eisers toekomende auteursrecht.
4. Gedaagden sub 1 tot en met 7 te gebieden gedetailleerd inzicht te geven in de werkelijke gang van zaken met betrekking tot de opslag en exploitatie van de stukken van gedaagden;
5. Gedaagden sub 1 tot en met 7 te veroordelen aan eisers te vergoeden schade, nader op te maken bij staat, door ieder van eisers geleden en te lijden als gevolg van het handelen in strijd met hun respectievelijke auteursrechten, de morele rechten daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het onrechtmatig handelen een aanvang nam tot aan de voldoening;
6. Gedaagden sub 1 tot en met 7 hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, des dat de een betalende de anderen gekweten zullen zijn;
in conventie
ontvankelijkheid
4.1. Er bestaat geen grond om de ontvankelijkheid met betrekking tot onderdeel A. van de vordering te beperken tot de uitgeefster waarmee de respectievelijke Freelancers contracteerden en Media Resultant, aangezien het gevorderde betrekking heeft op inbreuken op auteursrechten van de Freelancers door de hiervoor onder 2.2. bedoelde exploitatie, gepleegd door welke eiseres dan ook.
4.2. PCM Uitgevers en PCM Landelijke Dagbladen hebben niets meer of anders gevorderd dan de andere eiseressen in conventie. Zij hebben daarbij geen eigen belang. Zij zijn (middellijke) aandeelhouders en bestuurders van de andere eiseressen in conventie. Zij zijn dus in hun vorderingen niet ontvankelijk.
in conventie en in reconventie
5.1. Partijen zijn het erover eens (i) dat de Freelancers auteursrechthebbenden zijn op het door hen voor de krant gemaakte werk op grond waarvan zij het uitsluitend recht hebben dit werk openbaar te maken en te verveelvoudigen en (ii) dat zij de uitgeefster waarmee zij hebben gecontracteerd toestemming hebben gegeven tot eenmalige publicatie van hun werk in de krant.
opslag eigen elektronisch archief
5.2. In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of de uitgeefsters in beginsel toestemming van de Freelancers behoefden voor opslag van hun werken in het digitaal archief dat elk van de dagbladen genereert, verder ook te noemen het digitaal of elektronisch archief van de individuele krant.
5.3. In confesso is dat digitale archivering gepaard gaat met verveelvoudigingen. PCM heeft aangevoerd dat het elektronisch archief van de individuele krant destijds slechts voor de besloten kring van de eigen medewerkers van het desbetreffende dagblad toegankelijk was. Zij heeft een beroep gedaan op de auteursrechtbeperkingen van de artikelen 16b en 17 van de Auteurswet (Aw), die betrekking hebben op respectievelijk de verveelvoudiging beperkt tot enkele exemplaren uitsluitend dienend voor eigen gebruik en de verveelvoudiging ten behoeve van een onderneming voor intern gebruik.
5.4. Voornoemd beroep op de artikelen 16b en 17 Aw stuit echter af op de omstandigheid dat in deze procedure vaststaat dat de digitale archieven van de individuele kranten steeds mede hebben gediend tot gebruik buiten de eigen besloten kring, dat wil zeggen buiten de kring van medewerkers van één dagblad/onderneming. De dagbladen worden door afzonderlijke rechtspersonen uitgegeven en deze zijn, zoals ook PCM ten pleidooie heeft bevestigd, aan te merken als zelfstandige ondernemingen. Tussen de dagbladen onderling werd documentatie uit de individuele digitale archieven uitgewisseld, die bovendien deels waren samengevoegd. Daarnaast was sprake van een lezersservice en van levering van digitale kopij aan Lexis Nexis en anderen, hetgeen eveneens is aan te merken als extern gebruik. Elk van de uitgeefsters behoefde dus, gelet op het feitelijk gebruik dat hieraan door hen is gegeven, de toestemming van de voor haar werkzame Freelancers voor de opslag van hun werk in het digitale archief van de individuele krant.
onderbrenging eigen archief bij Media Resultant
5.5. Wat betreft het onderbrengen van het elektronisch archief van een individuele krant bij een derde, Media Resultant, heeft PCM verdedigd dat de uitgeefster zich mag bedienen van hulppersonen bij het onderhouden van het archief, hetgeen volgens PCM uitsluitend uitvoerende werkzaamheden betreft die naar inhoud en strekking niet persoonsgebonden zijn.
Van belang is dat de Freelancers hebben aangevoerd dat de verhouding tussen de uitgeefsters en Media Resultant voor hen onduidelijk is en dat volgens hen niet de individuele uitgeefster, maar het PCM-concern bepaalt wat er met het elektronisch archief van het dagblad gebeurt. Dat laatste is door PCM onvoldoende betwist.
Door PCM is niet gesteld, noch is gebleken, dat door de uitgeefsters met Media Resultant contractueel is overeengekomen dat elke uitgeefster de volledige zeggenschap over de van haar dagblad afkomstige kopij behoudt, terwijl Media Resultant een zelfstandige rechtspersoon is waarover -naar moet worden aangenomen, nu PCM hieromtrent niets heeft gesteld- geen van de uitgeefsters zeggenschap heeft. Daarom kan Media Resultant niet worden aangemerkt als een hulppersoon met de door PCM bedoelde beperkte rol en dient te worden aangenomen dat de uitgeefsters inbreuk maken op de auteursrechten van de Freelancers indien zij van de Freelancers afkomstige digitale kopij zonder hun toestemming aan Media Consultant in beheer hebben gegeven.
Centraal Archief
5.6. Thans komt de vraag aan de orde of de Freelancers redelijkerwijs geacht moeten worden bij het aangaan van hun freelance-overeenkomsten toestemming te hebben verleend voor het onderbrengen van hun bijdragen in de Centrale Databank, voorzover bestemd voor raadpleging door journalisten en freelancers van PCM dagbladen.
Partijen zijn het eens dat die toestemming in ieder geval niet is gegeven voor zover de Centrale Databank ten behoeve van anderen dan medewerkers van de dagbladen is geëxploiteerd.
5.7. Vast staat dat de Freelancers de uitgeefster(s) waarmee zij hebben gecontracteerd toestemming hebben gegeven voor eenmalige publicatie van hun bijdragen in de krant. Sommige van de hiervoor bedoelde contracten stammen uit de periode voordat bij het desbetreffende dagblad met digitale archivering werd begonnen. De rechtbank acht het echter niet van belang onderscheid te maken tussen contracten afgesloten vóór en na de invoering van digitale archivering, omdat naar haar oordeel in deze procedure in beide gevallen moet worden aangenomen dat de Freelancers na de bedoelde invoering hebben ingestemd met digitale archivering van hun werk, althans voor zover het opname betreft in het elektronisch archief van het dagblad waaraan zij verbonden waren.
Niet weersproken is immers dat bij de dagbladen archivering alsmede onderlinge uitwisseling van documentatie sinds jaar en dag binnen de branche gebruikelijk zijn, zodat de Freelancers hiervan op de hoogte moeten zijn geweest. Voorts hebben de Freelancers uiteengezet dat zij in verband met de elektronische opmaak van de krant hun kopij digitaal aanleverden en hebben zij expliciet gesteld -en dit ook nog op 17 februari 1999 aan de dagbladen laten weten- dat zij geen bezwaar hebben tegen opname in het eigen elektronisch archief van de krant en dit steeds hebben gedoogd. Zij kunnen dus geacht worden met de digitale wijze van opslag in het archief van het dagblad waaraan zij verbonden waren, het daarmee verband houdende intern gebruik en het gebruik bestaande uit de uitwisseling van documentatie tussen de dagbladen onderling, bekend te zijn geweest en daarmee te hebben ingestemd.
5.8. De hierboven bedoelde toestemming kan echter niet geacht worden zich uit te strekken tot nieuwe wijzen van gebruik of exploitatie van de digitale archieven, die voor de Freelancers redelijkerwijs niet voorzienbaar waren. Zo wordt door PCM erkend dat voor de externe commerciële exploitatie van het digitale archief expliciet toestemming van de Freelancers nodig was, aangezien dit gebruik niet geacht kan worden in het verlengde te liggen van de oude vorm van archivering en het gebruik daarvan.
5.9. Naar het oordeel van de rechtbank gaat hetgeen hiervoor onder 5.8 eerste zin is overwogen ook op voor de opslag van kopij van de Freelancers in de Centrale Databank en het gebruik daarvan binnen het PCM-concern. Daarvoor was dus de expliciete toestemming van de Freelancers vereist. Immers, hoewel het eigen digitaal archief van een dagblad gezien kan worden als een eigentijdse voortzetting van zijn oude dynamisch archief, gaat de volledige centralisering van de digitale archieven van alle PCM dagbladen fundamenteel verder. Ook indien men in aanmerking neemt dat vóór de digitalisering reeds sprake was van gekoppelde archieven bij sommige dagbladen en van uitwisseling van documentatie tussen alle dagbladen, is een gecentraliseerd gezamenlijk archief bestemd voor raadpleging door medewerkers van alle PCM dagbladen als exploitatievorm naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als nieuw. Door de volledige samenvoeging en centralisering ontstaat een archief dat is losgemaakt van de afzonderlijke dagbladen en dat juist door zijn verzamelingskarakter c.q. zijn volledigheid, gepaard aan verregaande toegankelijkheid en simpele distributiemogelijkheden c.q. verhandelbaarheid een nieuwe, economisch te exploiteren waarde vertegenwoordigt, en dat laatste óók binnen het PCM-concern zelf, dat -als gezegd- uit te onderscheiden rechtspersonen bestaat.
Daarbij geldt dat de databank destijds (zie 1.16.) niet gescheiden was voor wat betreft raadpleging door medewerkers van de PCM dagbladen en voor wat betreft (andere) commerciële exploitatie, zodat het theoretisch scheiden van de interne PCM functie en de externe functie in het kader van de vraag of PCM auteursrechtinbreuk pleegde door de Centrale Databank zonder toestemming van de Freelancers op te zetten, niet overeenkomt met de feitelijke ontwikkelingen.
Dat PCM zou overgaan tot het instellen van een extern gezamenlijk archief konden de Freelancers redelijkerwijs niet voorzien toen zij instemden met opname van hun kopij in het eigen digitale archief van de krant.
5.10. PCM heeft verdedigd dat, met overeenkomstige toepassing van HR 20 oktober 1995, NJ 1996, 682 (Dior/Evora), ten gunste van de Centrale Databank voor zover bestemd voor raadpleging door journalisten en freelancers van PCM dagbladen, een ongeschreven auteursrechtbeperking dient te worden aangenomen ten behoeve van een goede informatievoorziening. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding. Niet valt in te zien dat een goede informatievoorziening dient plaats te vinden door middel van het instellen van een Centrale Databank. Dat het PCM concern deze vorm van opslag kennelijk prefereert boven voortzetting van de praktijk van een eigen digitaal archief per dagblad, waarmee de Freelancers hadden ingestemd, is daartoe niet voldoende.
5.11. Met het voorgaande is tevens gegeven dat het beroep van PCM op de informatievrijheid van artikel 10 EVRM niet opgaat. Het auteursrecht dient volgens vaste jurisprudentie te worden gerekend tot de bij de wet geregelde beperkingen op de informatievrijheid die in een democratische samenleving nodig zijn ter bescherming van onder meer de rechten van anderen, zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 EVRM.
5.12. Nu uit al het voorgaande volgt dat het auteursrecht de Freelancers de mogelijkheid biedt op te komen tegen opname van hun werk in de Centrale Databank, terwijl tevens de reikwijdte van de door de Freelancers impliciet gegeven toestemming is bepaald, is daarnaast geen plaats voor het hiervoor onder 2.4 sub iv weergegeven beroep op rechtsverwerking van PCM.
5.13. PCM heeft ten slotte aangevoerd dat de Freelancers door de opname van hun werk in de Centrale Databank, voor zover geraadpleegd door PCM dagbladen, geen schade hebben geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Zij heeft echter niet duidelijk uiteengezet waarom dat dient te worden aangenomen. In beginsel moet er immers van worden uitgegaan dat een auteur schade lijdt door een inbreuk op zijn auteursrechten, waaronder begrepen de morele rechten. Voor zover PCM heeft bedoeld te stellen dat bedoelde inbreuk de primaire exploitatiemogelijkheid van de auteur niet aantast, is deze stelling ontoereikend omdat de auteur in het hier bedoelde geval in ieder geval schade lijdt doordat zijn werk in digitale vorm zonder zijn toestemming uit handen is gegeven met voor hem niet meer te controleren en te beïnvloeden gevolgen en omdat de exploitatie van zijn werk door het PCM-concern ten behoeve van intern (concern)gebruik zonder enige vergoeding aan hem is geschied.
5.14. Het voorgaande brengt mee dat de in conventie door PCM onder 2.1. sub B1. en B2. gevorderde verklaringen voor recht niet toewijsbaar zijn, evenmin als het onder 2.1. sub C. en D. gevorderde.
5.15. De Freelancers hebben in reconventie gevraagd te verklaren voor recht dat uitgeefsters door permanente opslag van de stukken van de Freelancers in het eigen elektronisch archief zonder hun toestemming, inbreuk maken op het aan de Freelancers toekomende auteursrecht (zie 3.9. sub 1). De Freelancers hebben hun, door PCM betwiste, belang bij een zodanige verklaring aldus toegelicht dat, hoewel zij in beginsel geen bezwaar hebben tegen opslag in het eigen elektronisch archief en dit steeds hebben gedoogd, het duidelijk moet zijn dat zij rechthebbenden zijn, om te kunnen optreden tegen voor hen ongewenste vormen van exploitatie van dit archief.
Nu echter vaststaat dat uitgeefsters sinds medio 1998 het eigen elektronisch archief niet meer met kopij hebben aangevuld, terwijl, zoals hiervoor onder 5.7. is overwogen, voor de periode daaraan voorafgaand dient te worden uitgegaan van toestemming van de Freelancers tot opname van hun werk in het eigen elektronisch archief, hebben de Freelancers bij de hier besproken vordering geen belang, zodat deze niet toewijsbaar is.
5.16. Nu vaststaat dat de Freelancers geen toestemming hebben gegeven hun kopij onder te brengen in een door een derde beheerd digitaal archief, hoewel deze daarvoor was vereist, is de in reconventie onder 3.9. sub 2. vermelde vordering toewijsbaar, voor zover het gaat om het opnemen van werk van de Freelancers in het archief.