ECLI:NL:RBAMS:2000:AA6442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/020871-97
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaadschrift en eerroof door verdachte tegen [geleadeerde] in Amsterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van smaad en het aangerand van de eer en goede naam van [geleadeerde]. De rechtbank heeft op 10 juli 2000 uitspraak gedaan na de terechtzittingen op 8 mei en 26 juni 2000. De telastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het verspreiden van geschriften en uitspraken in de media die schadelijk waren voor de reputatie van [geleadeerde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van een deel van de telastelegging, terwijl de verdachte voor andere feiten is vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de eer van [geleadeerde] heeft aangetast door beschuldigingen te uiten in een artikel en een televisie-uitzending. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat hij handelde uit noodzakelijke verdediging en te goeder trouw was. De rechtbank legde een geldboete op van fl. 2500,00, met een proeftijd van twee jaar, en kende een schadevergoeding toe aan [geleadeerde] van fl. 5000,00, bestaande uit rechtsbijstandkosten en immateriële schadevergoeding. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de reputatie van [geleadeerde].

Uitspraak

Parketnummer: 13/020871-97
datum uitspraak: 10 juli 2000
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, extra meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
feitelijke verblijfplaats: [woonplaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 mei 2000 en 26 juni 2000.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting van 25 juni 1999 gewijzigd.
Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht.
2. Voorvragen.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 2, eerste alinea, telastegelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de klager niet binnen de in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht gestelde termijn van
3 maanden een klacht heeft ingediend.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsman.
De klager is op de dag van de uitzending, 9 mei 1996, door een medewerker van Veronica gevraagd om op de beschuldigingen van [verdachte] te reageren. Klager was dus bekend met de uitzending. De gemachtigde van de klager heeft pas op 9 augustus 1996 en derhalve niet binnen de wettelijk gestelde termijn van 3 maanden een klacht ingediend c.q. aangifte gedaan.
Uit het voorafgaande volgt dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 2, eerste alinea, telastegelegde niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen onder feit 2, derde alinea, is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 3 juni 1996 te Amsterdam en/of in Tenerife, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en de goede naam van [geleadeerde] heeft aangerand door telastlegging
van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een artikel geschreven en via de fax doen toekomen aan de Geassocieerde Pers Diensten met als titel "De hel van Dal", welke inhoud in diverse -regionale- dagbladen, zoals het Brabants Nieuwsblad en het Haarlems Dagblad is geplaatst, waarbij hij, verdachte, de eer en goede naam van [geleadeerde] heeft aangerand, door daarin te vermelden:
- "Zij (=schrijfster van artikel waar verdachte op reageert) is immers, net als ik, het slachtoffer van een razend sluwe, wrede en gewetensloze beroepsintrigant, namelijk de man die met 100 % zekerheid de bom onder mijn BMW plaatste of heeft doen plaatsen. Namelijk [geleadeerde]" en
- "Uiteraard was en is [geleadeerde], toen en nu, te laf om te bekennen wat voor gestoorde ploert hij is. [geleadeerde] is niet zomaar schuldig. Hij heeft de aanslag bewijsbaar jarenlang voorbereid en met veel genoegen toegekeken hoe ik werd opgeblazen" en
- "[Geleadeerde] is namelijk een miskend genie. Hij gelooft in terreur en taboeloze kunst" en
- "We mogen hopen, dat [geleadeerde] snel langdurig in verzekerde bewaring wordt gesteld, zodat zijn psychiater de behandeling kan voortzetten, die hij hem jaren geeft. En dat zo een rechtvaardig einde komt aan de laffe misdaden van deze psychopaat";
2.
op 20 mei 1996 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk de eer en de goede naam van [geleadeerde] heeft aangerand door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan [R.M.], in de televisie-uitzending van het programma Hoeksteen TV op 20 mei 1996, waarin werd gesproken over wie de dader zou zijn van de bomaanslag op verdachte op 24 november 1994, nadat [R.M.] mededeelde dat ze gewoon de naam van [geleadeerde] gingen noemen en niet over 'meneer X' gingen praten, -zakelijk weergegeven- medegedeeld:
- Omdat deze naam niet alleen voorkomt, maar omdat deze naam voorkomt rond een datum, rond het huren van een bus, rond de voorbereidingen van een model auto, die gebouwd wordt in een bepaalde loods…er zijn allerlei details die eraan doen denken dat deze mensen meer weten over ontstekingsmechanismen.
- Dat busje is een huurbusje, wat de man in kwestie, waar we het over hebben, die ochtend gehuurd heeft en waarmee hij op dat moment de straat blokkeert.
- En dan sta ik daar, zit ik daar, en dan merk je eigenlijk een volstrekte uiting van haat in een toespraak die dan plaatsvindt, die begint al met salut!…dan word je gewoon… je wordt gewoon gek, je wordt gewoon gek. Nee, niet dat SALUT, één iemand die daar gewoon in het midden staat voor een speech waar 5 min. voor was gereserveerd, voor een speech die 35 minuten lang een speech houdt die eigenlijk de terreur, de terreur ook op dat moment nog voortzet (..)
- En toen bleek eigenlijk al dat degene over wie wij nu praten dezelfde avond al op het politieburo zat om het onderzoek te leiden. Begrijp je, dus de avond na de aanslag was deze persoon al op het politieburo om daar het politieonderzoek in ieder geval te beïnvloeden dus ben ik ook gewoon, niet alleen ik, maar iedereen die op dit onderzoek gezeten heeft is gewoon op een vreselijke manier om de tuin geleid.
3.
op 16 mei 1998 te Amsterdam, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en de goede naam van [geleadeerde] heeft aangerand door telastlegging van een
bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een interview gegeven aan een medewerker van de Telegraaf, waarbij hij, verdachte, de eer en goede naam van [geleadeerde] heeft aangerand, door daarin onder andere te vermelden:
- "Ik weet dat [geleadeerde] de dader is" en
- "... [geleadeerde] die ik als een van mijn beste vrienden zag, maar die mij
uiteindelijk als het ultieme kunstwerk dood of verminkt wilde hebben".
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
Door de raadsman verdachte is betoogd dat verdachte wegens de exceptie van artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de feiten ter noodzakelijke verdediging heeft gepleegd. Verdachte had aangifte tegen [geleadeerde] gedaan, maar de politie deed er niets mee. Verdachte heeft maanden niets van de politie vernomen, terwijl hij in de angst en onzekerheid verkeerde dat de dader weer een aanslag op hem kon plegen. Verdachte kon tenslotte niets anders dan zich tot de media richten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Handelen ter noodzakelijke verdediging is alleen dan gelegitimeerd indien wettelijk toegestane middelen niet beschikbaar zijn. Dat is hier niet het geval. Verdachte had zich bijvoorbeeld bij het hof kunnen beklagen over het niet vervolgen van [geleadeerde].
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te laste gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastelegging eiste. Verdachte heeft onder anderen uit de dagboeken van [geleadeerde], zijn toespraak in Japan en het feit dat [geleadeerde] op de plaats van de aanslag aanwezig was, maar dit pas veel later heeft verteld, te goeder trouw mogen afleiden dat [geleadeerde] de dader was. Bovendien is het algemeen belang gebaat bij oplossing van de zaak.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Verdachte heeft niet te goeder trouw kunnen aannemen dat het telastgelegde waar was. De enige concrete aanwijzing die verdachte heeft voor zijn beschuldiging is dat [geleadeerde] kort na de bomaanslag in de buurt van de plaats van het misdrijf is gezien. Die aanwijzing in combinatie met de overige door verdachte aangevoerde aanwijzingen kan het door verdachte telastegelegde niet dragen. De vraag of het algemeen belang de telastlegging eist behoeft daarmee niet te worden beantwoord.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. Verdachte heeft vijfenhalf jaar geleden ternauwernood een bomaanslag overleefd. De dader is tot op heden nog niet gevonden. Het motief is onbekend en daarmee de kans op herhaling nog altijd denkbaar. Verdachte leeft daardoor nog steeds in angst en onzekerheid. Begrijpelijk is het dat verdachte iedere spoor van bewijs, hoe klein ook, omarmt en daar verdenkingen en beschuldigingen op baseert. Het staat verdachte vanzelfsprekend vrij om zulke gedachten te koesteren. Verdachte gaat evenwel te ver daar waar hij iemand publiekelijk beschuldigt. [Geleadeerde] is door uitlatingen van verdachte geschaad in zijn goede eer en naam. De primaire strafdoeleinden in de onderhavige strafzaak zijn normstelling en het voorkomen van herhaling van dit soort feiten. De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke geldboete opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [geleadeerde], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van fl. 5000,00 (vijfduizend gulden), zijnde fl. 2500,00 (vijfentwintighonderd gulden) aan rechtsbijstandkosten en fl. 2500,00 (vijfentwintighonderd gulden) bij wijze voorschot aan immateriële schadevergoeding. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij [geleadeerde] voornoemd is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [geleadeerde] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake van het onder 2, eerste alinea, telastegelegde.
Verklaart het onder 2, derde alinea, telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, tweede alinea, en 3 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1en 3 telastegelegde:
Smaadschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2, tweede alinea, telastegelegde:
Smaad.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van fl. 2500,00 (vijfentwintighonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen.
Beveelt dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [geleadeerde] [adres], [woonplaats], toe tot, en veroordeelt verdachte aan [geleadeerde] voornoemd te betalen, een bedrag van fl. 5000,00 (vijfduizend gulden), zijnde fl. 2500,00 (vijfentwintighonderd gulden) aan rechtsbijstandkosten en fl. 2500,00 (vijfentwintighonderd gulden) bij wijze voorschot aan immateriële schadevergoeding, en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [geleadeerde] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [geleadeerde] voornoemd, te betalen de som van fl. 5000,00 (vijfduizend gulden) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr J.A.C. Bartels, voorzitter,
mrs J.M. Schouwenaar en P.K. van Riemsdijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr D.N. van Rappard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2000.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.