ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5821

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/090471-97
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging en geweldpleging, maar veroordeling voor wederspannigheid en niet voldoen aan politiebevel

In deze zaak, behandeld door de politierechter te Amsterdam, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder bedreiging en geweldpleging. De zittingen vonden plaats op 6 april en 2 mei 2000. De telastlegging omvatte twee zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, met parketnummers 13/090471-97 en 047577-99. De politierechter oordeelde dat feit 1 van zaak A, dat betrekking had op bedreiging, niet bewezen kon worden. De aangever had geen pijn ervaren en er was onvoldoende bewijs dat de verdachte daadwerkelijk bedreigingen had geuit. De politierechter sprak de verdachte dan ook vrij van dit feit.

In zaak B werd de verdachte echter wel schuldig bevonden aan feit 2, dat betrekking had op wederspannigheid. De verdachte had zich verzet tegen zijn aanhouding door een politieambtenaar, wat in strijd was met de wet. De politierechter oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet had voldaan aan de vordering van de politie om zich te verwijderen van het Mercatorplein. De omstandigheden waaronder de feiten zich hadden afgespeeld, zoals het tumult na een optreden van een muziekgroep, werden meegewogen in de beslissing.

De politierechter legde een geldboete op van 500 gulden, met de mogelijkheid tot betaling in termijnen. De rechter oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De uitspraak werd gedaan op 16 mei 2000, waarbij de politierechter de zaak zorgvuldig had beoordeeld en de relevante wetsartikelen had toegepast.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Amsterdam
Parketnummers 13/090471-97 (zaak A) en 047577-99 (zaak B)
- Verkort vonnis -
van de politierechter te Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 6 april 2000 en 2 mei 2000.
1. De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen staat omschreven op de dagvaarding met parketnummer 13/090471-97 en die met parketnummer 13/047577-99. Hierna aan te duiden als zaken A en B. Afschriften van deze dagvaardingen zijn als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht.
2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier niet-ontvankelijk is in zijn vervolging van feit 2 van zaak A. Het bestanddeel “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening” zou in de telastlegging niet zijn verfeitelijkt.
De politierechter verwerpt dat verweer. Daargelaten het gevolg van zo’n omissie, dat bestanddeel is wel degelijk en overigens ook voldoende verfeitelijkt. Volgens vaste jurisprudentie is het voldoende indien uit de verfeitelijking blijkt wat de ambtenaar op dat moment aan het doen was.
3. De waardering van het bewijs
3.1 De politierechter acht feit 1 van zaak A niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Ten laste is gelegd bedreiging. Aangever [aangever] maakt melding van een slaande beweging met een tot vuistgebalde hand in de richting van zijn gezicht. De vuist zou de rechterzijde van zijn gezicht hebben geraakt. Pijn zou hij niet hebben gevoeld. Dat ten tijde van die vuistslag verdachte hem woordelijk zou hebben bedreigd heeft hij niet verklaard. Op het moment van slaan waren minstens twee politieambtenaren in de directe nabijheid aanwezig. Eén van hen zou hebben gehoord dat verdachte op dat moment de woorden zou hebben uitgesproken zoals opgenomen in de telastlegging. Volgens het proces-verbaal van de zitting van 11 november 1997 geeft verdachte toe dat hij een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van het gezicht van [aangever], en dat hij iets heeft gezegd als: “Dit is allemaal jouw schuld.” Op de zitting van 2 mei 2000 heeft verdachte verklaard dat het kan zijn dat hij uit boosheid nare dingen heeft gezegd. Overeind blijft evenwel staan dat [aangever] niet heeft aangegeven dat verdachte ten tijde van de vuistslag, bedreigingen tegen hem zou hebben geuit. Daaruit volgt dat, zo er al sprake is van woordelijke bedreigingen, die [aangever] nimmer hebben bereikt. Wat overblijft is een vuistslag tegen de zijkant van het gezicht van [aangever], waarvan niet is gebleken dat daarmee pijn of letsel is veroorzaakt; dat is geen strafbaar feit.
3.2 De politierechter acht feit 2 van zaak A bewezen in die zin dat verdachte
op 20 augustus 1997 te Amsterdam toen aldaar een politieambtenaar, J.M. van Eijk, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, had aangehouden en had vastgegrepen teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
3.3 De politierechter acht feit 1 van zaak B niet bewezen. Uit het politiedossier blijkt dat een aantal mensen met elkaar aan het vechten is om een T-shirt dat vanaf het podium in het publiek is gegooid. Uit een proces-verbaal van bevindingen (blz. 7 en 8) blijkt het volgende. Verbalisanten Buch en Minnen zijn als eerste ter plaatse en proberen de twee vechtenden te scheiden. Terwijl zij daar mee bezig zijn voelt Buch, naar zijn zeggen, dat meerdere personen hem in de rug trappen en dat hij onmiddellijk hierna door meerdere personen wordt vastgepakt. Minnen meent te zien dat Buch door een vermoedelijk Marokkaanse man in een wurggreep wordt genomen en dat deze man Buch naar de grond probeert te werken. Minnen zou daarna assistentie van collega’s hebben ingeroepen. Daarna zou zij hebben geprobeerd Buch te ontzetten. Op dat moment zou zij door vijf personen zijn vastgepakt en in de rug zijn getrapt. In een ander proces-verbaal van bevindingen (blz. 37) verklaart Buch dat hij verdachte, nadat die door een andere politieman was aangehouden, herkent als degene die hem van achteren had aangevallen en van zijn nek had afgeduwd en daarnaast herkent hij verdachte als een van de twee om het T-shirt vechtende jongens.
Uit het dossier blijkt dat de opstoot snel uit de hand liep. Verdachte [medeverdachte 1] verklaart bijvoorbeeld (blz. 55-56) dat nadat 2 of 3 mensen gingen vechten om een T-shirt, veel jongens de ter plaatse gekomen politie gingen bekogelen met stenen en flessen. Ook zou hij hebben gezien dat een jongen een fiets naar de politie gooide. In het relaas van onderzoek (blz. 1) wordt gesproken over een massale vechtpartij.
In het tumult heeft politieman Kruisheer verdachte aangehouden en meegenomen naar het bureau omdat hij niet het Mercatorplein wilde verlaten. In het eerder genoemde proces-verbaal van Buch op blz. 37 verklaart Buch het volgende: “Collega Kruisheer verklaarde mij verbalisant dat deze aangehouden man mogelijk degeen was die mij van achteren had aangevallen en om de nek had gehangen en mij getracht had naar de grond te brengen.”
Verdachte wordt een aantal malen verhoord. In die verhoren verklaart verdachte dat hij de politie heeft geholpen. In het eerste verhoor verklaart verdachte tamelijk gedetailleerd. Hij verklaart het volgende: “Ik zag dat een beetje werd geduwd en werd getrokken. Het geduw ging tussen een politieman en ongeveer vier a vijf andere personen. (…) Ik wilde de agent gaan helpen om hem los te krijgen. Ik heb twee mensen van die agent afgetrokken (…) De twee personen liepen weg. Hierop trok de politieman zijn knuppel en ik kreeg twee klappen met die knuppel. (…) Ik wilde toen de naam van de politieman weten. (…) De agent liep van mij weg en hij zei snel iets van ‘Buch Buch’. Verdachte verklaart bij de rechter-commissaris dat het kan zijn dat hij in een poging zijn naam te weten te komen hem heeft vastgepakt bij zijn nek, maar dat hem dat niet goed voor de geest staat en hij niets kwaads in de zin had.
Diezelfde avond is ook verdachte [medeverdachte 2] aangehouden. [medeverdachte 2] verklaart onder meer het volgende: “Ik probeerde het Mercatorplein over te steken. Ik zag dat een jongen enkele collega’s van u hielp en onderhand van een andere politieman klappen kreeg.”
Verdachte heeft verder bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met de politieman de zaak nog heeft uitgesproken. De politieman zou zich nog heel goed herinneren dat verdachte hem geholpen had. Op de zitting is Buch als getuige gehoord. Hij bevestigde dat hij met verdachte nog een gesprek heeft gehad. Hij verklaarde over de inhoud van het gesprek onder meer dat hij tegen verdachte iets zou hebben gezegd in de trant van vervelend dat het zo is gelopen.
De verklaringen van Buch en Minnen over het begin van de opstoot zijn niet duidelijk. Buch’s latere proces-verbaal op blz. 37 is onbegrijpelijk; verdachte kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Buch geeft in zijn processen-verbaal geen signalement van verdachte. Evenmin blijkt uit het dossier dat hij aan zijn collega’s een signalement heeft doorgegeven. Hoe op het bureau de herkenningsconfrontatie tussen Buch en verdachte heeft plaatsgevonden is niet duidelijk. Kruisheer toont verdachte aan Buch kennelijk met de vraag, kort gezegd, of dit hem is. Waarom Kruisheer meende dat dit de mogelijke belager van Buch zou zijn is volstrekt niet duidelijk geworden. Ook niet is gebleken dat Buch op zijn beurt bij de confrontatie heeft aangegeven waaraan hij verdachte zou hebben herkend. Aan verbalisant Minnen is blijkens het dossier verdachte niet getoond. Verdachte heeft tijdens de opstoot kennelijk wel contact met Buch gehad. Dit naar zijn zeggen om hem te helpen. Uit het dossier blijkt niet dat de lezing van verdachte, die in enige mate wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2], nader is onderzocht. Wel heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte en Buch waarin Buch, naar zijn zeggen heeft aangegeven, zakelijk weergegeven, dat het vervelend is dat het zo is gelopen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan de politierechter verdachtes lezing niet uitsluiten en tot de volle overtuiging komen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde geweldpleging. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.4 De politierechter acht feit 2 van zaak B bewezen in die zin dat verdachte
op 3 juli 1999 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 2 van de Politiewet gedaan door R.J. Kruisheer (hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland), die was belast met de uitoefening van enig toezicht en was belast met opsporen en onderzoeken van strafbare feiten immer heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem meermalen had gevorderd zich te verwijderen van het Mercatorplein en directe omgeving, geen gevolg gegeven aan die vordering.
4. Het bewijs
De politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
Volgens de raadsman is feit 2 van zaak A niet strafbaar. Verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer. Dit verweer slaagt reeds niet omdat met de bewezenverklaring van het feit de rechtmatigheid van het politieoptreden is gegeven. Van een wederrechtelijk aanranding is geen sprake.
Ook van de door de raadsman opgeworpen putatieve noodweer is geen sprake. Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte blijkt dat de in burger geklede politieambtenaren Ercan en Van Eijk zich als politieambtenaar bekend hadden gemaakt, voordat Van Eijk overging tot aanhouding van verdachte. Verdachte wist dat hij door een politieambtenaar werd vastgegrepen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit; verdachte is strafbaar.
7. De motivering van de straf
Bij het opleggen van de straf is acht geslagen op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en de persoon van verdachte. In de zomer van 1999 ontstond er op het Mercatorplein na het optreden van een muziekgroep een dusdanig tumult dat rechtlijnig politieoptreden geboden was. In zo’n situatie moet het publiek de aanwijzingen van de politie opvolgen. Verdachte heeft ervoor gekozen om een tweemaal gedane opdracht van een politieambtenaar niet op te volgen. Daarnaast heeft verdachte zich in de zomer van 1997 verzet bij zijn aanhouding. Omdat verdachte niet eerder voor dit soort feiten is vervolgd, zal volstaan worden met het opleggen van een boete.
8. De toegepaste wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63, 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht
9. De beslissing
De politierechter:
verklaart feit 1 van zaak A en feit 1 van zaak B niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij,
verklaart bewezen dat verdachte feit 2 van zaak A en feit 2 van zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven,
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is telastgelegd dan hiervoor bewezen verklaard,
kwalificeert het bewezenverklaarde als volgt:
feit 2 van zaak A: wederspannigheid;
feit 2 van zaak B: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
verklaart het bewezene strafbaar,
verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar,
veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van fl 500,-- (vijfhonderd gulden), beveelt dat indien geen volledige betaling of geen volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt een vervangende hechtenis van 10 dagen zal worden toegepast bepaalt dat verdachte de geldboete mag voldoen in 2 maandelijks termijnen van fl. 250,-
heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de politierechter mr. P.K. van Riemsdijk in tegenwoordigheid van de griffier mr. V. Bendanon en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2000.