jr P 1.1488 vs: 19 april 2000
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM, EERSTE ENKELVOUDIGE KAMER.
Vonnis in de zaak met rolnummer H 98.2525 van :
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij dagvaardingen van 28 mei en 3 juni 1998,
procureur mr A. Moszkowicz,
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr G. Meijers,
2[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr H.Th.A. Seegers,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr G. Meijers,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr G. Meijers.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagden], dan wel [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE.
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen :
- dagvaardingen,
- conclusie van eis,
- conclusies van antwoord met bewijsstukken,
- akte van [gedaagde 2], houdende overlegging bewijsstukken,
- conclusie van repliek,
- conclusie van dupliek.
Alle partijen hebben stukken overgelegd ter verkrijging van vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING.
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast :
a. in de vroege uren van zondag 11 mei 1997 heeft [eiseres] zich met [gedaagden] in een taxi begeven naar het adres van [gedaagde 1], alwaar partijen over en weer sexuele handelingen met elkaar hebben verricht, na afloop waarvan [eiseres] zich met een taxi naar haar woonhuis in Hoofddorp heeft laten vervoeren;
b. op 12 mei 1997 heeft [eiseres] zich met haar ouders gemeld bij de politie in Amsterdam, en daar verklaard wat er zich de vorige dag in de woning van [gedaagde 1] had afgespeeld;
c. uit het van dit gesprek opgemaakte proces-verbaal blijkt dat [eiseres], noch in de taxi onderweg, noch later in de woning van [gedaagde 1], niet heeft gezegd dat zij eigenlijk niet wilde dat [gedaagden] sexuele handelingen met haar zouden verrichten en dat het
mogelijk is dat [gedaagden] niet hebben gemerkt dat zij eigenlijk geen sex wilde;
d. in overleg met de politie is vervolgens besloten geen aangifte te doen van strafbare feiten;
e. in de week van 2 tot 7 juni 1997 is één van de verbalisanten gebeld door de toenmalige raadsvrouw van [eiseres] en haar ouders waarbij hem werd meegedeeld dat zij na een uitgebreid gesprek met [eiseres] ook van mening was dat er onvoldoende gronden waren om met vrucht een aangifte op te nemen;
f. op 10 juni 1997 heeft [eiseres] alsnog, na haar hele verhaal aan een verslaggever van het weekblad Privé te hebben gedaan, aangifte gedaan;
g. nadat de officier van justitie de zaak tegen [gedaagden] had geseponeerd heeft [eiseres] op 11 juli 1997 een klaagschrift wegens niet-vervolging van [gedaagden] wegens verkrachting ingediend bij het Gerechtshof te Amsterdam;
h. bij beschikking van 4 februari 1998 heeft het hof het beklag afgewezen en daartoe onder meer overwogen :
Met de officier van Justitie is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat klaagster tot het ondergaan van sexuele handelingen is gedwongen door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 Sr.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het onderzoek zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen, waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat klaagster op voor betrokkenen kenbare wijze heeft duidelijk gemaakt dat ze niet wenste mee te werken aan de sexuele handelingen die met en door haar zijn verricht, dan wel dat een en ander tegen haar zin gebeurde of dat betrokkenen dit desniettemin hadden kunnen en behoren te begrijpen. Klaagster heeft zelf verklaard dat het mogelijk is dat betrokken niet hebben gemerkt dat zij eigenlijk geen sex wilde en dat zij ook niet heeft gezegd of anderszins aan betrokken kenbaar heeft gemaakt.
Er bestaan aanwijzingen dat klaagster heeft geaarzeld met de taxi mee te gaan die zich naar de woning van [gedaagde 1] zou begeven, maar ook dat zij die aarzeling heeft overwonnen, waarbij mogelijk een zekere mate van overreding door betrokkenen een rol heeft gespeeld. Er zijn echter onvoldoende gegevens die erop zouden wijzen dat bij deze overreding, indien daarvan al zou worden uitgegaan, de door de strafwet gestelde grenzen zijn overschreden.
Wat betreft hetgeen is geschied in de taxi en in het huis van [gedaagde 1] heeft voorts te gelden dat er niet voldoende feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat klaagster zich daaraan desgewenst heeft willen, maar niet kunnen onttrekken. Dit brengt mee dat er tevens onvoldoende grond is om aan te nemen dat betrokkenen zich, zoals in het klaagschrift nog wordt betoogd - in de aangifte zelf heeft klaagster daarvan niet uitdrukkelijk gewag gemaakt - aan wederrechtelijke vrijheidsbeneming in de zin van artikel 282 Sr. hebben schuldig gemaakt.
Voor verder onderzoek door de politie en/of een gerechtelijk vooronderzoek ziet het hof geen aanleiding.
De politie heeft de zaak na eerst geweigerd te hebben de aangifte op te nemen, uiteindelijk diepgaand en naar behoren onderzocht. Daaraan kan niet afdoen dat de “zedenset” is vernietigd, reeds omdat op zichzelf voldoende is komen vast te staan dat sexuele gemeenschap en andere sexuele handelingen tussen klaagster en betrokkenen hebben plaatsgehad.
Met de officier van justitie is het hof voorts van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat betrokkenen hun op essentiële punten overeenstemmende verklaringen op elkaar hebben afgestemd om de waarheid te bemantelen.
De verklaringen van de taxichauffeurs zijn op zichzelf voldoende duidelijk. Daaraan kan, ook dit is het hof met de officier van justitie eens, niet voldoende steunbewijs worden ontleend. Er zijn onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om aan te nemen dat een nader verhoor van de beide chauffeurs daarin verandering zou kunnen brengen.
2. [eiseres] vordert in de bewoordingen van de dagvaarding :
om bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat gedaagden eiseres hebben verkracht althans seksueel hebben misbruikt;
gedaagden te veroordelen tot vergoeding van de deswege door eiseres gelden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure;
Zij baseert deze vordering op haar stelling dat zij op 11 mei 1997 door [gedaagden] groepsgewijze is verkracht en dat [gedaagden] haar gezamenlijk hebben gedwongen sexuele handelingen te verrichten en te ondergaan, welke mede hebben bestaan uit het achtereenvolgens en tezelfdertijd sexueel binnendringen van het lichaam van [eiseres] door [gedaagden].
Zij stelt daartoe voorts dat zij de aanwezigheid van [gedaagden] op het moment dat zij de sexuele handelingen begonnen te verrichten als een ernstige bedreiging heeft ervaren en dat zij in een shock-toestand verkeerde.
3. [gedaagden] betwisten enerzijds dat er van hun zijde sprake is geweest van dwang of bedreiging en anderzijds dat [eiseres] onvrijwillig tot sexuele handelingen is overgegaan.
4. De vraag die thans worden beantwoord is of de -naar het oordeel van de rechtbank wel merkwaardige- omstandigheden die zich ten huize van [gedaagde 1] hebben voorgedaan [gedaagde 1] c.s. zodanig kunnen worden toegerekend dat hen onrechtmatig handelen kan worden tegengeworpen.
Doorslaggevend bij dit oordeel is dat -mede gelet op hetgeen het hof hieromtrent heeft overwogen- niet voldoende is komen vast te staan dat [gedaagden] hadden kunnen en moeten begrijpen dat de sexuele handelingen tegen de wil van [eiseres] geschiedden.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres] heeft verklaard niet te hebben gezegd dat ze er niet van gediend was en ook zelf heeft verklaard dat het mogelijk was dat "de jongens niet hebben gemerkt dat ze eigenlijk geen sex wilde".
Voorts dat aannemelijk is dat [gedaagden] dit ook niet hebben begrepen nu het immers [eiseres] zelf was die, terwijl één van de aanwezigen geslachtsgemeenschap met haar had, doorging met het oraal en manueel bevredigen van de anderen, zonder dat zij daartoe werd gedwongen.
Dat -naar [eiseres] nog stelt- van de aanwezigheid van meerdere (praktisch onbekende) personen- in de gegeven omstandigheden een grote psychische dreiging kan uitgaan mag is op zichzelf niet ondenkbaar, maar gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen omtrent de handelwijze van [eiseres], kan dit in het onderhavige geval [gedaagden] niet worden tegengeworpen.
Concete feiten of omstandigheden waaruit van een shocktoestand of geestelijke ontreddering zou kunnen blijken, heeft [eiseres] niet gesteld.
De omstandigheid dat [eiseres] aan de taxichauffeur die haar na afloop naar huis heeft gebracht, blijkens diens verklaring, vol trots heeft verteld dat zij bij [gedaagde 1] was geweest, maakt veeleer aannemelijk dat van het één of het ander geen sprake was.
5. Nu [eiseres] voorts geen overige feiten of omstandigheden heeft gesteld, of concreet te bewijzen heeft aangeboden, die tot een een ander oordeel zouden kunnen leiden, dient het gevorderde te worden afgewezen, waarbij [eiseres] als in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de kosten van het geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak zowel aan de zijde van [gedaagde 1], [gedaagde 3], en [gedaagde 4] als aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op ¦ 2.090,=;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr A.W.J. Ros, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van de griffier.