ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H 98.4127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Laurentius-Kooter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ING Bank voor schade door onjuiste taxatie van kunstcollectie

In deze zaak vorderde eiser, een particulier, schadevergoeding van ING Bank naar aanleiding van de aankoop van een kunstcollectie. Eiser had de kunstcollectie gekocht voor een bedrag van ¦ 250.000,-, gebaseerd op een taxatierapport van de beëdigd taxateur H. Gijselman, waarin de liquidatiewaarde van de collectie op ¦ 254.515,- was vastgesteld. Eiser stelde dat de waarde van de collectie aanzienlijk lager was dan in het taxatierapport vermeld, en dat hij hierdoor schade had geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat ING Bank als pandhouder optrad en dat zij de kunstcollectie aan eiser had aangeboden. Eiser had de collectie gekocht in het vertrouwen dat het taxatierapport betrouwbaar was. Na de aankoop bleek echter dat verschillende schilderijen vals waren en dat de getaxeerde waarde onjuist was. Eiser vorderde schadevergoeding voor de teveel betaalde koopprijs, gederfde winst, gemaakte kosten en rentevergoeding. ING Bank verweerde zich door te stellen dat zij niet als verkoper had opgetreden en dat zij niet tekort was geschoten in haar informatieplicht. De rechtbank oordeelde dat ING Bank wel degelijk als contractuele wederpartij van eiser diende te worden beschouwd, maar dat er geen sprake was van verwijtbare tekortkomingen van ING Bank. De rechtbank wees de vordering van eiser af, omdat niet was gebleken dat ING Bank op het moment van de verkoop op de hoogte was van de onjuistheid van het taxatierapport. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

D 3.0037
vonnis 5 april 2000
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM,
DERDE ENKELVOUDIGE KAMER.
Vonnis in de zaak rolnummer H 98.4127 van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
e i s e r bij dagvaarding van 10 december 1998,
procureur mr B.J.C. Pleiter,
t e g e n :
de naamloze vennootschap ING BANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e ,
procureur mr P.J. Kardoes.
Partijen worden hierna onderscheidenlijk [eiser] en ING Bank genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE.
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken:
- dagvaarding;
- conclusie van eis, met bewijsstukken;
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken;
- conclusie van repliek, met bewijsstukken;
- conclusie van dupliek, met bewijsstuk.
Beide partijen hebben stukken overgelegd ter verkrijging van von-nis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING.
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde bewijsstukken staat ten processe het volgende vast:
a. [kredietrelatie] (hierna te noemen: [kredietrelatie]) was een kredietrelatie van ING Bank.
b. Als onderpand voor door ING Bank aan hem uitgeleende bedra-gen, had [kredietrelatie] een stil pandrecht aan ING Bank ver-strekt op een hem in eigendom toebehorende kunstcol-lectie (hierna: de kunstcollectie).
c. Toen de vordering van ING Bank op [kredietrelatie] ruim ¦ 2.000.000,- bedroeg, heeft ING Bank op enig moment in 1997 de kredietverlening aan hem beëindigd en de stil aan haar verpande kunstcollectie in vuistpand genomen en opgeslagen bij de industriële makelaar C.L. van Beusekom B.V. (hierna: Van Beusekom).
d. In een rapport van taxatie, gedateerd 3 juni 1997, afge-drukt op briefpapier van Van Beusekom en opgemaakt door H. Gijselman (hierna: Gijselman), beëdigd taxateur, die als zodanig was aangewe-zen door ING Bank, staat vermeld dat Gijselman de waarde van de kunstcollectie op basis van liquidatiewaarde op een totaalbedrag van ¦ 254.515,- exclusief BTW heeft getaxeerd.
Dit rapport (hierna: het taxatierapport-Gijselman) om-schrijft de liquidatiewaarde van een actief als de prijs die bij een geforceerde onderhandse danwel publieke verkoop zou zijn verkregen na aanbieding op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding en bij verkoop vanaf dezelfde lokatie als die waar de waardering heeft plaatsgevonden.
In genoemd rapport zijn de afzonderlijke objecten van de kunstcollectie genummerd van 1 tot en met 119.
e. Bij faxbrief van 12 november 1997 aan ING Bank heeft [eiser] een bod op de kunstcollectie uitgebracht ten bedrage van ¦ 265.000,- onder - onder andere - de voorwaarde dat het taxatierapport-Gijselman aan hem zou worden overgelegd en dat de hierin vermelde taxatie zouden worden bevestigd door een door [eiser] aan te wijzen deskundige.
Bij faxbrief van 14 november 1997 heeft ING Bank het taxatierapport-Gijselman via [kredietrelatie] aan [eiser] doen toekomen.
f. Uiteindelijk heeft [eiser] de kunstcollectie, objecten met nummers 1 t/m 119, met uitzondering van nummer 95, voor een bedrag van ¦ 250.000,- gekocht.
g. Bij factuur, gedateerd 13 januari 1998, afgedrukt op briefpapier van [kredietrelatie], is aan [eiser] de koopsom in rekening gebracht.
[eiser] heeft de koopsom overgemaakt op een door ING Bank opgegeven bankrekening.
h. Bij brief van 16 januari 1998 heeft ING Bank aan Van Beusekom medegedeeld dat de kunstcollectie aan [eiser] was verkocht en dat [eiser] deze collectie op 20 januari 1998 in aanwezigheid van [kredietrelatie] bij Van Beusekom zou komen afhalen en heeft zij Van Beusekom voorts verzocht om aan de uitlevering mee te werken.
i. In de eerste helft van 1998 heeft [eiser], door tussenkomst van veilinghuis Glerum c.s. Kunst- en Antiekveilingen B.V. (hierna: veilinghuis Glerum), zeven objecten van de kunstcollectie verkocht voor een totaalbedrag van ¦ 79.600,-, welk bedrag werd vermeerderd met een bedrag van ¦ 2.050,31 aan commissie, zodat [eiser] terzake van deze verkoop in totaal ¦ 81.650,31 heeft ontvangen.
j. In of omstreeks september 1998 heeft [eiser], door tussen-komst van veilinghuis Christie's Amsterdam B.V. (hierna: veilinghuis Christie's), een aantal kunstvoorwerpen ver-kocht voor een totaalbedrag van ¦ 3.427,50.
k. Een taxatierapport, gedateerd 22 oktober 1998, in opdracht van [eiser] opgemaakt door W. Burger (hierna: Burger), als makelaar/beedigd taxateur verbonden aan Taxatiebureau Burger B.V., vermeldt - kort samengevat - dat Burger op 20 oktober 1998 een niet nader omschreven collectie kunstwerken heeft bekeken, die zich bevond op het huisadres van [eiser] en die bestond uit ca. 120 schilderijen, gouaches, litho's, etc. en dat Burger de liquidatiewaarde van deze collectie heeft getaxeerd op een bedrag van ¦ 75.000,-.
Dit taxatierapport wordt hierna het taxatie-rapport-Burger genoemd.
l. In juni 1999 heeft [eiser] door tussenkomst van veiling-huis Glerum dertien objecten van de kunstcollectie verkocht voor een totaalbedrag van ¦ 31.075,-, welk bedrag werd ver-minderd met een bedrag van ¦ 3.401,01 aan commissie en kosten, zodat [eiser] terzake van deze verkoop in totaal ¦ 27.673,99 heeft ontvangen.
2.1. [eiser] vordert de veroordeling van ING Bank tot betaling aan haar van een bedrag van ¦ 188.624,50 terzake van schade-vergoeding alsmede gederfde winst, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, alles tenslotte met de veroordeling van ING Bank in de proceskosten.
2.2. [eiser] stelt hiertoe het volgende. ING Bank heeft als pand-houdster de aan [kredietrelatie] in eigendom toebehorende kunstcollectie aan hem te koop aangeboden, welk aanbod zij vergezeld heeft doen gaan van het met het oog op de verkoop in haar opdracht vervaardigde taxatierapport-Gijselman, waarin staat vermeld dat de kunstcollectie is getaxeerd op een liquidatiewaarde van ¦ 254.515,-. Vervolgens is de verkoopprijs door ING Bank vastgesteld op een bedrag van ¦ 250.000,-, waarbij van de zijde van ING Bank aan [eiser] is medegedeeld dat de liquidatiewaarde de waarde is die een kunstcollectie in een keer aangeboden altijd minimaal zal opbrengen. Vervolgens is [eiser] op 13 januari 1998 overgegaan tot aankoop van de kunstcollectie in het vertrouwen dat het taxatierapport-Gijselman deugdelijk en betrouwbaar was en dat de mededeling van ING Bank, dat de kunstcollectie de getaxeerde liquidatiewaarde altijd zou opbrengen, zelfs als de kunstcol-lectie in een keer zou worden aangeboden, juist was.
Na aankoop van de kunstcollectie heeft [eiser] het gerenommeerde veilinghuis Glerum benaderd met het verzoek om de mogelijkheden te onderzoeken om de kunstcollectie op zo gunstig mogelijke voorwaarden tegen de hoogst mogelijke opbrengst te veilen. Van de zijde van veilinghuis Glerum werd hem toen echter medegedeeld dat het taxatierapport-Gijselman op vele punten onzorgvuldig, onjuist en onoordeelkundig was. Zo waren volgens veilinghuis Glerum verscheidene schilderijen vals, hetgeen door een des-kundige terstond kon worden opgemerkt, en was de getaxeerde waarde van verschillende andere schilderijen apert onjuist. Een redelijk zorgvuldig en kundig taxateur had niet tot een dergelijk taxatierapport kunnen komen. De liquidatiewaarde van de kunstcollectie bleek dus aanzienlijk lager te zijn dan de liqui-datiewaarde die staat vermeld in het rapport-Gijselman.
2.3. Op grond van het voorgaande meent [eiser] dat de door hem van ING Bank verkochte kunstcollectie niet voldoet aan hetgeen hij hiervan bij het aangaan van de koopovereenkomst mocht verwachten.
Hij stelt aanzienlijke schade te hebben geleden en houdt ING Bank aansprakelijk voor deze schade.
De door hem gevorderde specificeert hij als volgt:
- schade wegens teveel betaalde koopprijs
(hierna onder 2.3.1.) ¦ 89.922,19
- gederfde winst (hierna onder 2.3.2.) ¦ 50.000,-
- gemaakte kosten (hierna onder 2.3.3.) ¦ 31.202,31
- rentevergoeding (hierna onder 2.3.4.) ¦ 17.500,-
2.3.1 Ter beperking van de schade zegt [eiser] te hebben ge-poogd om delen van de kunstcollectie door gerenommeerde veilinghuizen te doen veilen. Dit is slechts ten dele gelukt. Een deel van de kunstcollectie heeft hij in de eerste helft van 1998 door tussenkomst van veilinghuis Glerum kunnen verkopen voor een bedrag van ¦ 81.650,31 en een ander deel heeft hij in of omstreeks september 1998 door tussenkomst van veilinghuis Chris-tie's kunnen verkopen voor een bedrag van ¦ 3.427,50, terwijl het restant van de kunstcollectie op 20 oktober 1998 door Burger op een liquidatiewaarde van ¦ 75.000,- is geschat, zodat verwacht mag worden dat de totale opbrengst van de kunstcollectie ¦ 160.077,81 zal bedragen, derhalve ¦ 89.922,19 minder dan de door hem aan ING Bank betaalde koopprijs. Hij vordert laatstgenoemd bedrag dan ook bij wijze van schade-vergoeding.
Bij repliek heeft [eiser] in dit verband nog nader gesteld dat hij in juni 1999 nog een deel van de kunstcollectie voor een bedrag van ¦ 27.673,99 heeft kunnen verkopen door tussenkomst van veilinghuis Glerum.
2.3.2. Naast deze directe schade zegt [eiser] bovendien winst te hebben gederfd. Nu immers bij verkoop tegen liquidatiewaarde mag worden verwacht dat de kunstcollectie voetstoots tenminste tegen de liquidatiewaarde zal worden verkocht, mag worden aangenomen dat een aanzienlijke winst zal worden behaald indien de collectie in gedeelten bij daarvoor bij uitstek geschikte veilinghuizen te koop wordt aangeboden. Indien de taxatie van ¦ 254.515,- juist zou zijn geweest en in het onderhavige geval wordt uitgegaan van een netto winstpercentage van minimaal 20%, zou het redelijk zijn om de gederfde winst te bepalen op een bedrag van ¦ 50.000,-. Aldus nog steeds [eiser].
2.3.3. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van door hem gemaakte kosten ten bedrage van ¦ 31.202,31, te weten een be-drag van ¦ 12.000,- aan opslagkosten, een bedrag van ¦ 500,- aan verpakkingsmaterialen, een bedrag van ¦ 1.000,- aan vervoerskosten, een bedrag van ¦ 1.702,31 aan verzekeringspremie en een bedrag van ¦ 16.000,- aan eigen werkzaamheden.
2.3.4. Tenslotte vordert [eiser] een rentevergoeding ten bedrage van ¦ 17.500,- voor de tijd gedurende welke hij de opbrengst van de kunstcollectie heeft moeten missen, aangezien deze voor het grootste deel niet verkoopbaar bleek voor de prijs die hij, gezien de in het taxatierapport-Gijselman vermelde liquidatiewaarde, mocht verwachten.
3.1. ING Bank voert allereerst tot haar verweer aan dat de vordering van [eiser] alleen al dient te worden afgewezen, nu ING Bank niet is opgetreden als verkoper van de kunstcollectie. Volgens ING Bank heeft [eiser] de kunstcollectie rechtstreeks van [kredietrelatie] gekocht die immers steeds de eigenaar is gebleven. Zij wijst in dit verband erop dat het taxatierapport-Gijselman via [kredietrelatie] aan [eiser] is toegezonden en dat het [kredietrelatie] is geweest die de hiervoor onder 1.g. genoemde factuur aan [eiser] heeft doen toekomen. Aan het voorgaande doet volgens ING Bank niet af dat de overeengekomen koopsom haar diende te conveniëren. [kredietrelatie] diende immers bij verkoop van de kunstcollectie rekening te houden met het pandrecht van ING Bank, dan wel met het bedrag dat zij wilde ontvangen tegen vrijgave van haar pandrecht.
ING Bank meent dan ook dat zij in ieder geval niet aansprakelijk kan worden gesteld uit hoofde van een contractuele relatie.
3.2. Daarnaast meent zij jegens [eiser] ook niet onrechtmatig te hebben gehandeld, zodat ook [eiser] uit dien hoofde geen aan-spraken jegens haar kan doen gelden.
3.3. Zij stelt zich verder op het standpunt dat zij niet tekort is geschoten in een op haar rustende informatieplicht, zo zij die al jegens [eiser] zou hebben gehad. Van schending van enige bijzondere zorgplicht is volgens haar al evenmin sprake.
Zij bestrijdt verder dat sprake is van verwijtbare tekortko-mingen met betrekking tot de kwaliteit van het taxatierapport-Gijselman.
Verder betwist zij dat zij op enige moment aan [eiser] heeft toegezegd dat de kunstcollectie minimaal de in het taxatierap-port-Gijselman vermelde liquidatiewaarde heeft.
3.4. Tenslotte bestrijdt zij de door [eiser] gestelde schade.
4. Het meest verstrekkende verweer van ING Bank, dat de vorde-ring van [eiser] alleen al dient te worden afgewezen, nu zij niet is opgetreden als verkoper van de kunstcollectie, faalt.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat ING Bank - naar zij ook niet (voldoende gemotiveerd) heeft bestreden - bij gel-egenheid van de verkoop van de kunstcollectie aan [eiser] is opgetreden uit hoofde van het recht van parate executie dat haar als (inmiddels) vuistpandhoudster toekwam. Gelet op het het bepaalde in artikel 3:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dient derhalve te worden aangenomen dat het ING Bank is geweest die jegens [eiser] is opgetreden als verkoopster van de op dat moment nog aan [kredietrelatie] in eigendom toebehorende kunstcollectie. Zij dient dan ook met betrekking tot de onder-havige koopovereenkomst te worden beschouwd als contractuele wederpartij van [eiser].
Aan dit oordeel doet niet af dat [kredietrelatie] ten tijde van de verkoop eigenaar van de kunstcollectie was. ING Bank is im-mers, evenals ieder ander, bevoegd om te contracteren ten aanzien van haar niet in eigendom toebehorende goederen. Aan genoemd oordeel van de rechtbank doet ook niet af dat het taxatierap-port-Gijselman via [kredietrelatie] aan [eiser] is toegezonden en dat het [kredietrelatie] is geweest die de hiervoor onder 1.g. genoemde factuur aan [eiser] heeft doen toekomen. Uit het taxatierapport-Gijselman blijkt immers dat dit rapport is opgemaakt in opdracht van ING Bank. Verder is niet gesteld of gebleken dat [kredietrelatie] op doorslaggevende wijze bij de onderhandelingen tussen partijen en het totstandkomen van de koopovereenkomst betrokken is geweest. Aan eerdergenoemd oordeel doet tenslotte al evenmin af dat de kunstcollectie onderhands is verkocht. Weliswaar geldt als hoofdregel dat de pandhouder zijn recht op parate executie dient uit te oefenen door de verpande goederen openbaar te doen verkopen, doch pandhouder en pandgever kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:251, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), afspreken dat de verpande goederen onderhands zullen worden verkocht. Niet is gesteld of gebleken dat het voor [eiser] voldoende kenbaar was dat een dergelijke afspraak tussen [kredietrelatie] en ING Bank ontbrak.
5.1. Nu ING Bank als contractuele wederpartij van [eiser] heeft te gelden, dient te worden beoordeeld of de afgeleverde zaak, in het onderhavige geval de kunstcollectie, aan de overeenkomst beantwoordt. Hierbij dient te worden vooropgesteld dat dit niet het geval is, indien deze niet die eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
In dit verband is nog van belang dat de koper mag verwachten dat de zaak die eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik van de zaak nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Verder is van belang dat op de verkoper een, naar omstandigheden bepaalde, informatie- en mededelingsplicht rust en op de koper een - eveneens naar omstandigheden bepaalde - onderzoeksplicht.
5.2. In een geval als het onderhavige, waarin de verkochte zaak een kunstcollectie is die bestaat uit ongeveer 120 afzonderlijke objecten, geldt naar het oordeel van de rechtbank het volgende.
In een dergelijk geval heeft een verkoopster, zoals ING Bank, in beginsel voldaan aan de op haar rustende informatie- en mede-delingsplicht met betrekking tot de waarde van de door haar te verkopen zaak, indien zij deze waarde zo goed mogelijk ad-strueert aan de hand van een taxatierapport dat is opgemaakt door een te goeder naam en faam bekend staande deskundige. Nu ING Bank in het onderhavige geval een uitvoerig taxatierapport heeft laten opmaken door de beëdigd taxateur Gijselman, die, naar niet voldoende gemotiveerd is bestreden, heeft te gelden als een te goeder naam en faam staande bekend staande deskundige, heeft zij in beginsel voldaan aan genoemde informatie- en mededelingsplicht.
Het hiervoor overwogene gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, wanneer ING Bank reeds ten tijde van de het aangaan van de koopovereenkomst gegronde redenen had om aan te nemen dat de in het taxatierapport opgenomen liquidatiewaarde in aanzienlijke mate onjuist was. Dat ING Bank eerdergenoemde kennis had is echter niet gesteld of gebleken.
5.3. De rechtbank is verder van oordeel dat, wanneer de ver-koopster op eerdergenoemde wijze aan de op haar rustende informatie- en mededelingsplicht heeft voldaan, de omstandigheid dat de in het taxatierapport opgenomen (liquidatie)waarde uiteindelijk niet wordt gerealiseerd, in beginsel voor risico van de koper komt. Bij een verkochte zaak als waarvan hier sprake is komt het immers, naar van algemene bekendheid is, vaak voor dat de daarvan deel uitmakende objecten voor een andere - soms hogere, maar soms ook lagere - prijs worden verkocht dan de waarde waarvoor deze aanvankelijk waren getaxeerd. Wanneer een koper, zoals [eiser], zich met betrekking tot de uiteindelijk te realiseren waarde meer zekerheid wenst te verschaffen, dient hij - in het kader van een op hem rustende onderzoeksplicht - zijnerzijds een deskundige in de arm te nemen. Hoewel [eiser] het doen verrichten van een (contra)expertise aanvankelijk wel als eis voor de koop had gesteld, heeft hij deze eis - om hem moverende redenen - uiteindelijk niet gehandhaafd. Hiermee heeft hij wel het risico op de koop toegenomen dat de te realise-ren waarde achteraf kon tegenvallen.
5.4. [eiser] heeft in dit verband nog aangevoerd dat ING Bank, bij monde van de heer Trarbach, hem tijdens de onderhandelingen meermalen heeft medegedeeld dat "deze kunstcollectie absoluut niet voor te weinig geld verkocht zou worden" en de liquidatiewaarde heeft omschreven als "de prijs die de kunst-werken zonder meer in een keer aangeboden en in een keer verkocht altijd zouden opbrengen".
Voor zover in het betoog van [eiser] mocht zijn besloten dat dergelijke uitlatingen van de zijde van ING Bank hebben te gelden als een garantie voor een minimale verkoopwaarde, faalt dit betoog. Genoemde uitlatingen - zo zij al zijn gedaan, hetgeen ING Bank echter bestrijdt - zijn niet te beschouwen als iets anders dan aanprijzingen van betrekkelijk algemene aard. In ieder geval kunnen zij niet worden beschouwd als een toezegging van de zijde van ING Bank, dat zij aan [eiser] het verschil zal uitkeren tussen de in het taxatierapport-Gijselman opgenomen liquidatiewaarde en de uiteindelijk te realiseren verkoopwaarde, indien mocht blijken dat deze laatste waarde onder de liquidatiewaarde ligt.
5.5. Voor zover [eiser] betoogt dat in het onderhavige geval aanleiding bestaat om ING Bank te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, aangezien is gebleken dat sprake is van een zeer aanzienlijk verschil tussen de in het taxatierapport-Gijsel-man opgenomen liquidatiewaarde en de uiteindelijk te realiseren verkoopwaarde, faalt ook dit betoog, nu uit de door partijen overgelegde stukken onvoldoende valt af te leiden dat daadwerkelijk sprake is een dergelijk aanzienlijk verschil.
Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat hij in de eerste helft van 1998 zeven objecten van de kunstcollectie, die in het taxatierapport-Gijselman waren getaxeerd op een totaalbedrag van ¦ 68.000,-, door tussenkomst van Glerum voor een bedrag van ¦ 79.600,- heeft verkocht. Verder blijkt uit eveneens door hem overgelegde stukken dat hij in juni 1999 der-tien objecten van de kunstcollectie, die in het taxatierapport-Gijselman waren getaxeerd op een totaalbedrag van ¦ 45.000,-, door tussenkomst van Glerum voor een bedrag van ¦ 31.075,- heeft verkocht. Per saldo is de door Gijselman aan deze objecten toegekende waarde betrekkelijk in evenwicht met de uiteindelijk voor deze objecten gerealiseerde waarde.
[eiser] heeft verder nog een afrekening van veilinghuis Chris-tie's overgelegd, doch heeft dienaangaande niet vermeld op welke objecten van de kunstcollectie deze afrekening betrekking heeft. Dit betekent dat niet valt af te leiden of en, zo ja, in hoeverre voor deze objecten een waarde is gerealiseerd die onder de in het taxatierapport-Gijselman opgenomen liquidatiewaarde lag.
Aan het taxatierapport-Berger komt onvoldoende gewicht toe, nu hierin staat vermeld dat Berger - nadát reeds de hiervoor onder 1.i. en 1.j. genoemde veilingen hadden plaatsgevonden, zodat de toen verkochte objecten van de kunstcollectie zich in ieder geval niet meer in de (aanvankelijk) uit 119 objecten bestaande kunstcollectie konden bevinden - een niet nader omschreven collectie kunstwerken heeft bekeken, die zich ten huize van [eiser] bevond en die bestond uit "ca. 120 schilderijen, goua-ches, litho's, etc.", welke collectie hij heeft getaxeerd op een liquidatiewaarde van ¦ 75.000,-. Of Berger de kunstcollectie heeft getaxeerd en, zo ja, welk deel daarvan is derhalve niet komen vast te staan.
5.6. Voor zover in het betoog van [eiser] nog ligt besloten dat de afgeleverde kunstcollectie niet aan de overeenkomst beant-woordt, aangezien is gebleken dat een of meer objecten daarvan een vervalsing zijn, faalt ook dit betoog.
In het onderhavige geval is sprake van koop van een kunstcol-lectie die uit 119 objecten bestaat. Ook indien mocht komen vast te staan dat een zeer gering aantal objecten van deze collectie, dat een relatief geringe waarde vertegenwoordigt, een vervalsing mocht blijken te zijn, is geen sprake van non-conformiteit. Uit de niet nader geconcretiseerde stellingname van [eiser], in samenhang beschouwd met een door hem in het geding gebrachte brief, gedateerd 11 juni 1998, die hij aan ING Bank heeft geschreven, valt af te leiden dat hij zich op het standpunt stelt dat (slechts) sprake is van een vervalsing met betrekking tot object nummer 25 van de kunstcollectie, die voor het - relatief geringe - bedrag van ¦ 3.000,- in het taxatierapport-Gijselman is opgenomen. Ook indien mocht komen vast te staan dat met betrekking tot dit object daadwerkelijk sprake is van een vervalsing, leidt dit nog niet tot de slotsom dat de afgeleverde kunstcollectie in het onderhavige geval niet aan de overeenkomst beantwoordt.
5.7. Evenzeer faalt het betoog van [eiser] voor zover het erop neerkomt dat de aan hem afgeleverde kunstcollectie niet aan de overeenkomst beantwoordt, aangezien hij bij het afhalen van de kunstcollectie bij Van Beusekom heeft moeten constateren dat een aantal van de daartoe behorende objecten was beschadigd.
Nog daargelaten dat hij deze stelling, die hij pas bij repliek naar voren heeft gebracht, in het geheel niet concretiseert, kan hij zich - gelet op het bepaalde in artikel 7:23 BW - op een dergelijke vorm van non-conformiteit in ieder geval thans niet meer beroepen. Niet gesteld of gebleken is immers dat hij binnen bekwame tijd nadat hij de door hem gestelde beschadigingen heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, hiervan aan ING Bank kennis heeft gegeven.
6. Nu ook overigens niet is gebleken van verwijtbare tekortko-mingen van de zijde van ING Bank, is de rechtbank van oordeel dat geen grondslag bestaat voor toewijzing van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding. Dit betekent dat het gevorderde zal worden afgewezen.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING.
De rechtbank:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de ING Bank worden begroot op ¦ 6.980,- (zesduizend negenhonderdtachtig gulden);
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. C.J. Laurentius-Kooter, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.