Parketnummer: 13/129253-99
datum uitspraak: 30 maart 2000
+-------------------+
¦ VERKORT VONNIS ¦
+-------------------+
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in Huis van Bewaring [huis van bewaring].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onder-zoek op de terechtzittingen van 13 en 15 en 16 maart 2000.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadslieden hebben bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft de verdediging de hierna te vermelden verweren gevoerd.
In publicaties over het rapport van de Commissie Kalsbeek, geba-seerd op bronnen bij justitie of het Openbaar Ministerie, en in kamervragen en de beantwoording daarvan door de minister van Justitie, is de naam van verdachte genoemd als informant respectievelijk als degene met wie het Openbaar Ministerie een zogenaamde pre-deal heeft gesloten. De naam van verdachte is door toedoen van overheidsorganen op straat komen te liggen, waardoor verdachte zijn leven niet meer zeker is. In plaats van verdachte in een beschermingsprogramma op te nemen zijn de contacten op 15 september 1999 afgebroken. De verdediging betoogt dat, door zich aldus te onttrekken aan de verantwoordelijkheid ten opzichte van verdachte -het Openbaar Ministerie en daarmee de Staat der Nederlanden onzorgvuldig heeft gehandeld en de veiligheid van verdachte daardoor is geschaad.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In de zomer van 1999 is de naam van verdachte in publicaties over het rapport "Opsporing in uitvoering" van de Commissie Kalsbeek genoemd en tevens in kamervra-gen op 1 oktober 1999 en de beantwoording daarvan op 7 oktober 1999. De rechtbank is van oordeel dat de discussie over genoemd rapport - welke discussie reeds geruime tijd voor de aanvang van het opsporingsonderzoek in deze strafzaak een aanvang had genomen - en de (beantwoording van) kamervragen, die daarvan een uitvloeisel vormden, geheel los staan van de vervolging van verdachte in deze strafzaak.
Indien en voorzover er door het Openbaar Ministerie of de Staat buiten het kader van deze strafzaak onzorgvuldig zou zijn opgetreden ten opzichte van verdachte, is de rechtbank in de onderhavige strafzaak niet de instantie die daarover een oordeel geeft, anders dan dat met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte rekening kan worden gehouden.
Tijdens de toelichting op het verzoek om een gesloten behande-ling, welke toelichting ook met gesloten deuren plaatsvond, zijn gedeelten van het ter terechtzitting besprokene te beluisteren geweest in de perskamer. Door de pers is daarvan verslag gedaan.
De verdediging heeft gesteld dat deze fout of nalatigheid verdachte dermate ernstige schade heeft toegebracht en dat beginselen van een behoorlijke procesorde zodanig zijn geschonden dat aan de officier van justitie het vervolgingsrecht is komen te ontvallen.
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer het volgende.
Een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde kan onder omstandigheden leiden tot niet-ontvanke-lijkheid van het Openbaar Ministerie ingeval er sprake is van een aantasting van het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
De rechtbank kan de verdediging volgen in haar stelling dat de procesorde is geschonden. Deze schending is, na afweging van de ernst, aard en omvang daarvan enerzijds en de veiligheid van personen en het maatschappelijk belang bij de vervolging van ernstige misdrijven zoals de telastegelegde strafbare feiten anderzijds, naar het oordeel van de rechtbank echter niet zodanig dat daardoor het recht van verdachte op een eerlijk proces is aangetast.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verdediging heeft ver-zocht om een behandeling met gesloten deuren. De rechtbank heeft besloten tot een gedeeltelijk gesloten behandeling in het belang van een goede rechtspleging teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen een verweer te voeren dat hij - naar eigen zeggen en volgens de verdediging - niet in het openbaar zou voeren. De rechtbank heeft daardoor een eerlijke behandeling mogelijk gemaakt. Tijdens het gesloten gedeelte heeft verdachte vervolgens ten volle gebruik gemaakt van de gelegenheid die hem is geboden om zijn standpunt uiteen te zetten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie in stand dient te blijven. Voorzover schade is ontstaan voor verdachte, doordat een gedeelte van de toelichting met gesloten deuren naar buiten is gekomen, betreft die schade niet het belang van verdachte bij een eerlijk proces, maar andere belangen gelegen in de persoon-lijke omstandigheden van verdachte. Bij strafoplegging zal de rechtbank daarmee rekening houden.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging moet worden ver-klaard omdat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. De handelingen die verdachte thans worden verweten zouden zijn verricht in het kader van een tussen verdachte en het Openbaar Ministerie bestaande afspraak. Het gaat volgens de verdediging niet aan verdachte te vervolgen terwijl deze de verwachting mocht koesteren dat hem terzake bedoelde handelingen geen strafrechtelijk verwijt zou worden gemaakt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In beginsel dienen door de overheid gewekte verwachtingen in redelijkheid te worden gehonoreerd. Gelet op de aard en hoe-veelheid van de door verdachte in de flatwoning aan de Nacht-wachtlaan aangetroffen wapens, verdachtes handelingen ter plaatse en vervolgens zijn stilzwijgen jegens het Openbaar Ministerie daarover tot aan zijn arrestatie, acht de rechtbank echter niet aannemelijk geworden dat verdachtes handelingen waren gericht op de uitvoering van voornoemde afspraak.
Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud en eerdere uitvoering van die afspraak waarover verdachte de rechtbank in beslotenheid heeft kunnen informeren. Van handelingen van geringe importantie die, verricht in het kader van de afspraak, onvervolgd zouden kunnen blijven, is in het onderhavige geval geen sprake. Nu evenmin is gebleken dat het Openbaar Ministerie op enig moment het door verdachte begaan van strafbare feiten uitdrukkelijk heeft toegelaten of gedoogd, kan de verdediging niet worden gevolgd in haar stelling dat het Openbaar Ministerie jegens verdachte in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel, hetgeen betekent dat dit verweer dient te worden verworpen.
Tenslotte is door de verdediging onder opsomming van een reeks feiten en omstandigheden aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien te weinig onderzoek is gedaan naar de betrokkenheid van anderen bij de aangetroffen wapens en tabletten, en met name naar personen op wie - zo begrijpt de rechtbank dit betoog - een zwaardere verdenking dan op verdachte of zijn medeverdachten zou kunnen rusten, dan wel onderzoekgegevens zijn genegeerd die de verklaring van verdachte over zijn betrokkenheid zouden kunnen ondersteunen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De officier van justitie heeft een uiteenzetting gegeven van het gepleegde onderzoek. Daarin noch overigens in de stukken heeft de rechtbank ondersteuning gevonden voor de veronderstelling dat politie en justitie in redelijkheid aanknopingspunten voor verder onderzoek hebben veronachtzaamd of zelfs bewust terzijde hebben gesteld. In de door de verdediging opgesomde feiten en omstandigheden dan wel gesuggereerde verbanden met andere strafbare feiten of personen heeft de rechtbank geen grond gezien voor een ander oordeel.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadslieden.
De rechtbank verwerpt op grond van het voorafgaande het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen onder 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte -gestreepte- kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.3. Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is uitgegaan van onder meer de volgende feitelijke vaststellingen:
- alle wapens, munitie of toebehoren waren verpakt in een of meer tassen en/of koffers;
- op geen van de in beslaggenomen wapens of munitie is een dactyloscopisch spoor van verdachte aangetroffen;
- wel zijn een achttal van deze sporen aangetroffen op andere voorwerpen, verspreid door de woning;
- onder meer zijn deze sporen gevonden op toebehoren van de aangetroffen wapens;
- onder verdachte is bij zijn aanhouding een papier in beslag genomen waarop vermeld staat een lijst van wapens en munitie die hij naar zijn verklaring begin augustus in de woning heeft gezien.
Uitgaande van deze vaststellingen heeft de rechtbank het voorhanden hebben van een wapen slechts bewezen geacht, in geval ten minste sprake was van een van de volgende verbanden:
- de vermelding van een type inbeslaggenomen wapen of munitie door verdachte op voornoemde lijst alsmede andere wapens of munitie die daarmee in één verpakking zijn aangetroffen en met voornoemd wapen of munitie kennelijk een verzameling vormen;
- het aantreffen van een dactyloscopisch spoor op toebehoren van een wapen of de verpakking daarvan in samenhang met het aantreffen van een type wapen waarvoor dit hulpstuk is bestemd in eenzelfde tas of koffer;
- het aantreffen van een dactyloscopisch spoor op een tas of koffer waarin een of meer wapens waren verpakt.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van de eerderbedoelde afspraak met het Openbaar Ministerie. Daartoe is aangevoerd dat verdachte ten behoeve van het Openbaar Ministerie aantekeningen had gemaakt, welke hij bij zich had bij zijn aanhouding.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Voorop dient te worden gesteld dat dit verweer slechts kan slagen, indien aannemelijk is gemaakt dat verdachte handelde ter uitvoering van bedoelde afspraak.
Op het moment van aanhouding had verdachte een papier met aante-keningen bij zich, bevattende een in het handschrift van ver-dachte geschreven lijst van - naar verdachte zelf heeft verklaard - op het adres Nachtwachtlaan 332 te Amsterdam door hem aangetroffen wapens met daarachter geschreven de prijzen daarvan in Nederlands geld. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte de prijzen van de wapens ten behoeve van het Openbaar Ministerie heeft genoteerd. Het vermelden van prijzen achter de wapens op de lijst wijst op betrokkenheid bij de handel in wapens.
De aantekeningen vermelden voorts niet het adres waar de wapens zijn gevonden. Verdachte verklaart ter terechtzitting weliswaar te weten hoe hij bij de woning moet komen, maar op het moment van aanhouding en tijdens het daarop volgende verhoor is hij niet in staat de straat en het huisnummer van de woning te noemen, noch heeft hij aantekening daarvan gemaakt, terwijl die gegevens ingeval zijn handelen zou zijn gericht op de uitvoering van bedoelde afspraak van essentieel belang zouden zijn geweest. Hieruit valt dus evenmin af te leiden dat verdachte handelde ter uitvoering van bedoelde afspraak.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aan-nemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaar-heid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrij-heidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de woning aan de Nachtwachtlaan 332 te Amsterdam, samen met zijn mededader(s), illegaal, een groot aantal wapens voorhanden gehad. In de woning, die kennelijk fungeerde als wapenopslagplaats, bevonden zich onder meer pistolen, pistoolmitrailleurs, aanvalsgeweren, revolvers en patronen.
De rechtbank acht voldoende aanwijzingen ervoor aanwezig dat verdachte - die naar eigen zeggen een grote kennis van wapens heeft - in aanzienlijke mate betrokken is geweest bij wapenhandel.
Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat een aantal wapens van misdrijf afkomstig is, aangezien zij niet in het gewone handelsverkeer verkregen kunnen worden.
Het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens met munitie kan tot zeer gevaarzettende situaties leiden en brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich mee.
Onderhavige feiten hebben gevoelens van onrust en onveiligheid doen ontstaan in de samenleving en in het bijzonder bij de burgers in de Nachtwachtlaan en directe omgeving.
De rechtbank acht het dan ook zeer laakbaar dat verdachte, terwijl hij wist dat er gevaarlijke wapens in een woonomgeving aanwezig waren, desondanks niets heeft ondernomen om deze partij aan het verkeer te (laten) onttrekken.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 16 september 1999 eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met schade die de persoon van verdachte heeft geleden door de discussie in de media omtrent zijn persoon. Voorts valt niet uit te sluiten dat verdachte schade heeft geleden doordat een gedeelte van de behandeling achter gesloten deuren door de pers in de perskamer te beluisteren is geweest. De rechtbank zal daarom een gedeelte groot 6 maanden in mindering brengen op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Onttrekking aan het verkeer.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de koffers 1A, 1C, 1N, J, sporttas 1F inhoudende wapens, munitie en toebehoren, en een beautycase inhoudende munitie, (de nrs. 1, 3, 5, 9, 15 en 24 van na te noemen beslaglijst) dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecon-troleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten koffers, tassen, zakken en een krat inhoudende wapens, munitie en toebehoren, (de nrs. 2, 4, 6-8, 10-14, 16-23 en 25-40 van na te noemen beslaglijst) dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen
zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 JAREN en 6 MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
nrs. 1 tot en met 40 zoals vermeld op de beslaglijst, die als bijlage 3 aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr J.A.C. Bartels, voorzitter,
mrs J.J. Bade en H.A. van Eijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr J.A. Kooiman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2000.