rekestnummer 99.4150 H
beschikking 1 maart 2000
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM,
EERSTE MEERVOUDIGE KAMER.
Beschikking in de zaak met rekestnummer 99.4150 H van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
v e r z o e k e r in hoger beroep bij verzoekschrift
ingekomen ter griffie op 30 december 1999,
procureur mr A.P. Wasscher,
1. de vennootschap onder firma [verweerder], gevestigd te [woonplaats],
en haar vennoten
2. [vennoot 1], wonende te [woonplaats],
3. [vennoot 2], wonende te [woonplaats],
v e r w e e r d e r s in hoger beroep,
procureur mr M.L. Daniëls-Vetter.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd, verweerders gezamenlijk worden aangeduid als [verweerder].
VERLOOP VAN DE PROCEDURE.
Voor de procesgang in eerste instantie, hetgeen daar over en weer is gesteld en voor de overwegingen en beslissingen van de eerste rechter, wordt verwezen naar de in deze zaak door de kantonrechter te Amsterdam op 2 november 1999 onder kenmerk
EA 99-3108 gegeven beschikking, waarvan een kopie aan deze be-schikking is gehecht.
Bij verzoekschrift, met bewijsstukken, is [verzoeker] van de be-schikking van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. Hij heeft daartegen twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en niet-ontvanke-lijkverklaring van [verweerder] in haar inleidend verzoek, althans afwijzing van dat verzoek, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. [verweerder] heeft bij verweerschrift, met een bewijsstuk, de grieven bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in het hoger beroep, althans tot afwijzing van het hoger beroep, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep.
De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 20 januari 2000, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun procureur. Het van de behandeling opge-maakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken, evenals de bewijsstukken die [verzoeker] voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de wederpartij heeft doen toekomen en de door mr Wasscher ter zitting overgelegde pleit-notities.
GRONDEN VAN DE BESLISSING.
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
2. De grieven luiden als volgt:
I. Door de kantonrechter is in de beschikking van 2 november 1999 artikel 7:685 BW ten onrechte toegepast.
II. Door de kantonrechter zijn bij de totstandkoming van de beschikking van 2 november 1999 zulke fundamentele rechtsbeginselen geschonden, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3. Nu [verzoeker] stelt dat de kantonrechter met haar beslissing buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden en bij haar beslissing zulke fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden dat van een eerlijke behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, is hij in zijn hoger beroep ontvankelijk, ondanks de uitsluiting van hoger beroep in artikel 7:685 lid 11 BW.
4. In de toelichting op grief I betoogt [verzoeker] dat de kantonrechter artikel 7:685 BW ten onrechte heeft toegepast door [verweerder], in strijd met het bepaalde in het eerste lid van genoemd artikel, ontvankelijk te achten in haar inleidend verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, ondanks het feit dat bij het verzoekschrift geen reïntegratieplan als bedoeld in artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering was gevoegd, terwijl [verzoeker] op de dag van ontvangst van het verzoekschrift ter griffie door ziekte verhinderd was zijn arbeid te verrichten.
5. De vraag of de kantonrechter [verweerder] terecht ontvankelijk heeft verklaard in haar inleidend verzoek betreft niet een vraag naar de wijze waarop de kantonrechter artikel 7:685 BW heeft toegepast, welke toepassingswijze door het appèlverbod aan toetsing in hoger beroep is onttrokken, maar betreft de vraag of de kantonrechter artikel 7:685 BW terecht heeft toegepast, hetgeen in hoger beroep kan worden getoetst, niet-tegenstaande het appèlverbod.
6. [verweerder] heeft niet betwist dat [verzoeker] op de dag van ontvangst ter griffie van het inleidend verzoek door ziekte verhinderd was zijn arbeid te verrichten. Ook de kantonrechter is in haar beschikking van die arbeidsongeschiktheid uitgegaan, doch zij heeft geoordeeld dat aan [verweerder] het ontbreken van het reïntegratieplan niet kan worden tegengeworpen, omdat [verweerder] eerst na de indiening van het verzoekschrift van de - op dat moment reeds enige weken bestaande - arbeidsonge-schiktheid op de hoogte was gebracht.
7. De tegen dit oordeel aangevoerde grief slaagt. Indien juist is dat [verweerder], zoals zij heeft aangevoerd, niet eerder dan de middag na de indiening van het inleidend verzoekschrift op de hoogte was gebracht van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker], hetgeen deze overigens in hoger beroep heeft betwist, zou een redelijke wetsuitlegging hebben kunnen meebrengen dat de kantonrechter [verweerder] niet aanstonds niet-ontvankelijk had verklaard, maar haar een termijn had gegeven om alsnog een reïntegratieplan over te leggen. Gelet op het grote belang dat de wetgever heeft gehecht aan de overlegging van een reïnte-gratieplan bij een verzoekschrift tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst met een zieke werknemer, stond het de kantonrechter echter niet vrij aan het vereiste van die over-legging geheel voorbij te gaan en zonder kennisneming van een dergelijk reïntegratieplan tot een inhoudelijk beoordeling van het verzoek over te gaan.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter artikel 7:685 BW ten onrechte heeft toegepast. Voor herstel van het verzuim tot overlegging van een reïntegratieplan is in hoger beroep geen plaats, nog daargelaten dat [verweerder] geen aanbod daartoe heeft gedaan. De bestreden beschikking moet worden vernietigd en [verweerder] moet alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in haar inleidend verzoek.
9. Bij deze stand van zaken behoeft grief II geen bespreking meer. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
- vernietigt de op 2 november 1999 onder kenmerk EA 99-3108 gegeven beschikking van de kantonrechter te Amsterdam;
- verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in haar inleidend verzoek;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [verzoeker] begroot op ¦ 1.500,=;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op ¦ 2.120,=, waarvan te betalen aan [verzoeker] ¦ 100,= voor bij hem gevallen kosten aan vastrecht en aan de griffier van deze rechtbank ¦ 2.020,= aan overig vastrecht en salaris procureur;
- verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mrs A.J. Beukenhorst, J.C.W. Rang en R.C.H. van Harmelen, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2000, in tegen-woordigheid van de griffier.