ECLI:NL:RBAMS:2000:AA4928
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.H. Marcus
- J.J. Bade
- F.P.M. Eberhard
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
Op 7 februari 2000 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij de rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de terechtzittingen op 21 september 1999, 30 november 1999 en 7 februari 2000. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat er een overeenkomst zou zijn gesloten tussen de officier van justitie en de verdachte. Deze overeenkomst, gedateerd 13 april 1998, zou inhouden dat de officier van justitie de verdachte niet verder zou vervolgen ter zake van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich niet aan zijn deel van de overeenkomst heeft gehouden. Ondanks dat de verdachte had verklaard niet akkoord te gaan met de verkorte uitlevering, heeft hij zich op 22 mei 1998 akkoord verklaard met de tekst van de brief van zijn gewezen raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren is gehoord over de uitlevering, maar telkens heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de verkorte uitlevering. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de officier van justitie niet meer aan de toezegging was gehouden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het onder 3 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen geacht, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken. De beslissing van de rechtbank is genomen in het licht van de feiten en omstandigheden die tijdens de zittingen naar voren zijn gekomen, en de rechtbank heeft de gesplitste feiten 1 en 2 afzonderlijk behandeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 7 februari 2000.