Parketnummer: 13/010.375.99.
datum uitspraak: 21 mei 1999,
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, zevende meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
XS4ALL Internet BV,
gevestigd te 1112 XH Diemen, Eekholt 32.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 april 1999 en 10 mei 1999.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Utrecht en de officier van justitie te Utrecht zich hebben schuldig gemaakt aan machtsmisbruik en voorts tezamen een criminele organisatie hebben gevormd nu aan alle elementen, welke voor dat delict zijn vereist, is voldaan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, aangezien honorering daarvan zou betekenen dat, in elke situatie waarin een gerechtelijk vooronderzoek wordt geopend, er gesproken zou kunnen worden van machts-misbruik, indien er een voor discussie vatbare beslissing zou worden genomen.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat voornoemde rechter-commissaris met de officier van justitie een criminele organisatie heeft gevormd, nu beide functionarissen de hun door de wet opgedragen taken in de strafrechtsketen hebben vervuld. De rechtbank acht het uitgevaardigde, ambtelijke bevel bevoegd gegeven op grond van een wettelijk voorschrift.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte -gestreepte- kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
3.2. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het door de rechter-commissaris te Utrecht op 29 oktober 1997 gegeven bevel, stoelend op artikel 125i, lid 1 en 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), beveelt verdachte de onderwijlde vastlegging en overgave aan de opsporingsambtenaren -met name genoemd- van de Regio Politie Utrecht van gegevens, te weten:
gegevens over de periode van 5 november 1997 tot en met 3 december 1997 waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat die door [dader], geboren te [woonplaats] op [geboortejaar] 1965, wonende te [woonplaats], [adres], zijn ingevoerd, die voor hem zijn bestemd, die tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend, of met betrekking tot welke het strafbare feit is gepleegd en/of waarover die [dader] de beschikking heeft en/of die een beschrijving geven van handelingen die die [dader] tot een geautomatiseerd werk heeft verricht, voorzover deze gegevens zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen met gebruikmaking van het geautomatiseerde werk van de provider XS4ALL.
Door de verdediging is aangevoerd dat het bevel door de rechter-commissaris onbevoegd is gegeven althans dat het zich niet kan uitstrekken over toekomstige gegevens, aangezien artikel 125i Sv slechts de mogelijkheid verschaft om bestaande gegevens in beslag te nemen en niet toekomstige gegevens.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende:
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 125i Sv kan worden afgeleid dat de wetgever voor ogen stond de bevoegdheid tot het bevelen van uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen uit te breiden met een bevoegdheid tot het bevelen van uitlevering van gegevens opgeslagen in geautomatiseerde bestanden, waarvan werd verondersteld dat die buiten het bereik van artikel 105 Sv zouden vallen, omdat onder de taalkundige uitleg van het begrip 'voorwerpen' geen in geautomatiseerde bestanden opgeslagen gegevens zouden worden verstaan.
Bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering zocht de wetgever aansluiting bij het bestaande wettelijke systeem van dwangmiddelen. Artikel 125i Sv beoogt een uitbreiding te geven aan de werking van artikel 105 Sv. Uitlevering -van gegevens dient te worden onderscheiden van het aftappen van signalen zoals blijkt uit de afzonderlijke bepaling die voor het aftappen van telefoongesprekken en faxverkeer in de wet is opgenomen in artikel 125g Sv. Bij aftappen gaat het immers om toekomstige gegevens én een verplichting om het nodige te verrichten om gegevens te onderscheppen en aan Justitie ter beschikking te stellen, terwijl bij uitlevering het gegevens betreft die in beginsel reeds bestaan, die zich bevinden in het geautomatiseerde bestand en die geen bewerking behoeven anders dan het vastleggen op een gegevensdrager of het naar Justitie overbrengen. Ingeval de wetgever had beoogd het opnemen van toekomstig internetverkeer van een internetgebruiker als dwangmiddel in te voeren, had het voor de hand gelegen dat aansluiting zou zijn gezocht bij artikel 125g Sv; immers hier betreft het gegevens die in beginsel niet worden vastgelegd, indien niet getapt zou worden. Hetgeen intussen door de uitbreiding van artikel 125g Sv -een herziening van recentere datum dan de datum van het bewezengeachte- wordt bevestigd.
Patijn, werkzaam op de afdeling Wetgeving van het Ministerie van Justitie, heeft als deskundige verklaard dat artikel 125i Sv bedoeld is voor opgeslagen gegevens zoals bijvoorbeeld de inhoud van een e-mailbox, die via een internetprovider zouden kunnen worden uitgeleverd. In de literatuur wordt in dit verband ook melding gemaakt van zogenaamde 'cookies', gegevens over internetgebruik die bij de provider worden geregistreerd (Y.Buruma, Preadviezen NJV 1998 p. 182). Hieruit leidt de rechtbank eveneens af dat artikel 125i Sv ziet op de uitlevering van aanwezige en dus reeds onder (bereik van) de internetprovider opgeslagen gegevens.
Van de zijde van het OM is erop gewezen dat de jurisprudentie de uitlevering van toekomstige printgegevens heeft mogelijk gemaakt.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat weliswaar in de jurisprudentie de uitlevering van printgegevens van latere datum dan de datum van het bevel is gebracht onder de werking van artikel 125f Sv, maar tevens dat daarbij dient te worden opgemerkt, dat de uit te leveren gegevens reeds bij het telecommunicatie bedrijf - bijvoorbeeld ten behoeve van de eigen administratie - zijn/worden opgeslagen of zullen worden opgeslagen. Bij het aftappen van gegevens van internetverkeer echter dienen gegevens te worden opgenomen, te worden opgeslagen en ter beschikking te worden gesteld van Justitie, die normaliter niet zouden worden onderschept. Hier betreft het dus het leveren van een extra prestatie door de internet-provider, meer dan wordt verwacht bij uitlevering van gegevens, waarover de provider reeds de beschikking heeft of zou krijgen. Daarom is de analogie met de uitlevering van print-gegevens ten onrechte aangevoerd.
De rechtbank komt tot de slotsom, dat artikel 125i Sv geen wettelijke grondslag verschaft voor de aan verdachte bevolen handelingen.
De rechter-commissaris heeft het bevel gegeven krachtens een wettelijk voorschrift, zodat het telastegelegde bewezen dient te worden geacht; nu dit voorschrift echter niet de reikwijdte noch de strekking heeft om er de bevolen handelingen op te kunnen baseren, is het bewezen geachte niet strafbaar. Uit het voorafgaande volgt dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3. is aangegeven.
Het bewezenverklaarde levert op:
Het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door
mr J.A.C. Bartels, voorzitter,
mrs A.M.R. Smolders en J.M. Schouwenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr R. Born-de Rijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 mei 1999.