ECLI:NL:RBAMS:1998:AA4095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/129297-96
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.J. van Schaardenburg - Louwe Kooijmans
  • E. Pennink
  • A. Wolfsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling

Op 16 juli 1998 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het handelen met voorwetenschap. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van meerdere terechtzittingen in juni en juli 1998. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het had gehandeld in strijd met de beginselen van redelijke en billijke belangenafweging en zuiverheid van oogmerk. De raadsman betoogde dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte onterecht waren, omdat deze enkel dienden ter intimidatie en niet op een redelijke manier waren afgewogen.

De rechtbank overwoog dat voor een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts plaats is bij ernstige inbreuken op de beginselen van strafprocesrecht. De rechtbank nam verschillende omstandigheden in overweging, zoals het tijdsverloop tussen de verdachte transacties en de aanhouding, de wijze van aanhouding door de politie, en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was geweest. De rechtbank concludeerde dat de onrechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling in deze zaak zo ernstig was dat dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.

De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, waarbij de rechtbank benadrukte dat er geen gemotiveerde belangenafweging door het openbaar ministerie had plaatsgevonden. De overige verweren van de verdediging behoefden geen verdere bespreking meer. Het vonnis werd uitgesproken door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van griffiers.

Uitspraak

datum uitspraak: 16 juli 1998
op tegenspraak
+-----------+
¦ VONNIS ¦
+-----------+
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, economische meervoudige kamer extra, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wo-nende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 juni 1998, 5 juni 1998, 8 juni 1998, 10 juni 1998, 12 juni 1998, 15 juni 1998, 16 juni 1998, 17 juni 1998, 19 juni 1998, 23 juni 1998, 26 juni 1998 en 3 juli 1998.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft allereerst gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met beginselen van redelijke en billijke belangenafweging en zuiverheid van oogmerk.
Ter toelichting heeft de raadsman gesteld, zakelijk weergegeven, dat door het openbaar ministerie ten onrechte gebruik is gemaakt van haar recht tot aanhouding en inverzekeringstel-ling en aldus, mede met inachtne-ming van de wijze waarop, geen sprake is geweest van een redelijke belangenafweging, terwijl- aanhouding en inverzekeringstelling slechts dienden ter intimi-datie, zodat is gehandeld in strijd met zuiverheid van oog-merk.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of de wijze van optreden door het openbaar ministerie rond de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden, geldt als uitgangspunt dat voor een zo vergaande sanctie slechts plaats is indien sprake is van een zo ernstige inbreuk op beginse-len van straf-proces-recht, waardoor doelbe-wust of met grove veronachtzaming van de belangen van ver-dachte aan diens recht op een eerlij-ke behande-ling van zijn zaak is tekort -gedaan.
Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de rechtbank niet inziet welk redelijk doel was gediend met de inverzekering-stelling van verdachte.
Van de zijde van het openbaar ministerie is ter terechtzitting betoogd dat in beginsel een ieder die wordt ver-dacht van handel met voorweten-schap in verzekering wordt gesteld, maar ook dat sprake is van een individuele belange-nafweging.
Van een dergelijke belangenaf-weging is de rechtbank in de onderha-vige zaak echter niet gebleken.
Bij de beoordeling in het kader van dit verweer neemt de rechtbank verder de navolgende omstandigheden in aanmerking, zoals die uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting zijn gebleken.
- De verdenking tegen verdachte heeft betrekking op een eenmali-ge transactie van 30 putopties BolsWessanen;
- de bewuste trans-ac-ties zijn reeds ruim 14 maanden voor het moment van aanhouding ver-richt. Het openbaar ministerie kon verwachten dat, nu de aanhoudingen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niet onopgemerkt hadden plaatsgevonden, ook verdachte rekening hield met zijn mogelijke aanhouding. Gelet op het tijdsverloop hadden deze verdachten reeds ruimschoots de moge-lijk-heid gehad verklaringen op elkaar af te stemmen en bewijs-middelen te vernietigen, zeker nu vanaf medio juli 1995 alge-meen bekend was dat er een onderzoek gaande was in ver-band met de transacties in het fonds BolsWes-sanen;
- het met de transactie behaalde voordeel heeft ¦ 4.050,- be-dragen;
- verdachte is in de ochtend van 11 september 1996 om 06.00 uur zonder vooraankondiging aangehouden door geüniformeerde poli-tiea-genten die met poli-tieauto's bij het huis van verdachte arri-veerden, waarna verdachte ten overstaan van zijn vrouw en kinderen is afgevoerd;
- verdachte heeft onmiddellijk nadat hij was aangehouden om een geko-zen advo-caat gevraagd, terwijl dit verzoek pas aan het eind van de middag het kantoor van de advocaat van verdachte heeft bereikt, in welke periode verdachte drie keer is gehoord;
- verdachte is tot 13 september 1996 te 11.00 uur in verzekering gehouden;
- verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat de wijze van optreden van het openbaar ministerie in de perio-de van de aanhouding en inver-zekeringstelling als on-recht-matig moet worden aangemerkt.
Vervolgens moet nog de vraag worden beantwoord of deze onrechtmatig-heid tegen het licht van het hiervoor genoemde uitgangspunt dient te leiden tot een zo vergaande sanc-tie als de niet-ontvanke-lijkheid van het openbaar ministerie.
Deze vraag wordt door de rechtbank, gelet op de feiten en omstan-digheden in onderling ver-band en samenhang bezien, bevestigend beant-woord, waarbij de rechtbank doorslaggeven-de betekenis toekent aan de omstandigheid dat de verdenking tegen verdachte slechts betrekking had op een eenmalige transactie met een voordeel van ¦ 4.050,-, een en ander tegen de achtergrond van het feit dat niet is gebleken van een gemo-tiveerde belan-genafweging door het openbaar ministerie in de zaak van verdachte terzake diens inverzekeringstel-ling.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren geen bespreking meer.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr E.J. van Schaardenburg - Louwe Kooijmans, voorzitter,
mrs E. Pennink en A. Wolfsen, rechters,
in tegenwoordigheid van
mrs R. van der Weijden en C.B. Lenssen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 1998.