ECLI:NL:RBALM:2012:BY4729

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/700084-12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag echtgenote met gevangenisstraf van acht jaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 30 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn echtgenote. De verdachte heeft op 23 januari 2012 in Hengelo zijn vrouw, genaamd [slachtoffer], van het leven beroofd door haar met een mes in de hals en het bovenlichaam te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn beroep op noodweer en psychische overmacht, schuldig is aan doodslag. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging, die stelden dat de verdachte handelde uit zelfverdediging en dat hij niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De deskundigen concludeerden dat de verdachte weliswaar een depressieve stoornis had, maar dat hij in staat was om zijn wil te bepalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, waarbij de rechtbank benadrukte dat doodslag een ernstig misdrijf is dat een lange gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de rapportages van deskundigen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om een lichtere straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/700084-12
Datum vonnis: 30 november 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [plaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in de [Penitentiaire Inrichting].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 november 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Grooters en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
23 januari 2012 zijn echtgenote [slachtoffer] van het leven heeft beroofd of haar zwaar heeft mishandeld ten gevolge waarvan zij is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2012 in de gemeente Hengelo (O) opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de keel/halsstreek en/of in het (boven)lichaam en/of in het (rechter)onderbeen gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 23 januari 2012 in de gemeente Hengelo (O) aan zijn, verdachtes, echtgenoot, althans een vrouw genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de keel/halsstreek en/of in het (boven)lichaam en/of in het rechter (onder)been te steken/snijden, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de zaak moet worden aangehouden voor het doen uitbrengen van een maatregelenrapport in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Subsidiair heeft zij gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezen verklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die daarbij worden genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente van het Reganne-team. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.1 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Als bewijsmiddelen daarvoor gelden:
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 november 2012, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
2. Het geschrift van 7 februari 2012 opgemaakt door arts en patholoog dr. B. Kubat, betreffende een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood.
5.2 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2012 in de gemeente Hengelo (O) opzettelijk een vrouw, genaamd
[slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de halsstreek en in het bovenlichaam en in het rechteronderbeen gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: doodslag.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat de enkele verklaring van verdachte onvoldoende is om uit te gaan van een noodweersituatie. Indien in eerste instantie al sprake was van een noodweersituatie doordat zowel verdachte als het slachtoffer naar het mes grepen, was deze situatie voorbij op het moment dat verdachte het mes in handen kreeg. Een beroep op noodweer(exces) heeft volgens de officier van justitie dan ook geen kans van slagen.
Daarnaast stelt de officier van justitie dat ook geen sprake is van psychische overmacht, nu uit de deskundigenrapportages volgt dat verdachte, ondanks zijn persoonlijkheidsproblematiek, nog in staat moest worden geacht ten tijde van het delict zijn wil te bepalen en kon van hem verlangd worden dat hij anders handelde dan hij heeft gedaan.
De verdediging stelt dat sprake was van (putatief) noodweer/ -exces dan wel van psychische overmacht. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte zich van het gebeurde weinig kan herinneren, maar dat uit de 112-melding, die verdachte heeft gedaan, duidelijk blijkt dat het slachtoffer het mes eerst gepakt heeft, verdachte daarmee heeft gestoken of heeft geprobeerd te steken, dat verdachte het mes van haar heeft afgepakt en haar vervolgens daarmee heeft gestoken. Daarnaast blijkt uit de rapportage van het NFI over het bij verdachte aangetroffen snijletsel, dat niet kan worden uitgesloten dat dit letsel bij verdachte is ontstaan doordat hij het mes van het slachtoffer heeft afgepakt. Daarnaast is in de manchet van de rechtermouw van de blouse van verdachte een beschadiging aangetroffen die is veroorzaakt door het snijden met een scherp voorwerp, zo blijkt uit een rapportage van het NFI. De raadsman acht het niet waarschijnlijk dat verdachte bij hantering van het mes in zijn eigen blouse heeft gesneden. Ook heeft het slachtoffer tegen verdachte gezegd dat zij hem wel kon vermoorden. De raadsman stelt dat verdachte onder deze omstandigheden buitengewoon gekrenkt, angstig en bang was, waarop hij het mes heeft afgepakt teneinde zich te verweren tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval.
Indien de rechtbank van oordeel zou zijn, dat niet is komen vast te staan dat het slachtoffer het mes als eerste heeft gehanteerd, dan geldt volgens de raadsman dat verdachte er in de gegeven omstandigheden vanuit mocht gaan dat er wel een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval dreigde dan wel kon verdachte in de veronderstelling verkeren dat hij werd aangevallen.
Daarnaast stelt de raadsman dat sprake was van noodweerexces, nu verdachte zich heeft verdedigd tegen de aanval van het slachtoffer met het mes dan wel tegen de dreigende aanval. Als gevolg van de hevige gemoedsbeweging die door de aanval is ontstaan, zoals die beschreven staat in de rapportage van de psycholoog Fennema op pagina 18, zijn de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een noodweersituatie doet de verdediging een beroep op psychische overmacht. Verdachte verkeerde reeds lang in een deplorabele toestand, was geruime tijd overspannen en depressief, had slaapgebrek en ging gebukt onder relatieproblemen. De druk die op 23 januari 2012 op verdachte werd gelegd door afwijzing en dreiging van het slachtoffer was zodanig, dat daardoor het acting-out proces in werking werd gezet, die een sluimerende woede heeft ontketend waaraan verdachte redelijkerwijs geen enkele weerstand meer kon bieden.
De overwegingen van de rechtbank
(putatief) noodweer/-exces
Het door de verdediging gedane beroep op noodweer gaat uit van de 112-melding waarin verdachte zegt dat het slachtoffer hem eerst zou hebben gestoken. De rechtbank stelt vast dat, uit de woordelijk uitgewerkte 112-melding, die zich in het dossier bevindt, blijkt dat verdachte relatief kort na het plegen van het feit eerst gezegd heeft dat zijn vrouw het mes heeft gepakt en hem heeft gestoken en dat hij heeft teruggestoken, en even later dat het slachtoffer heeft geprobeerd verdachte te steken met het mes en dat hij het mes kon afpakken, waarna hij het slachtoffer met het mes stak. Verdachte is vervolgens een zestal keren door de politie gehoord. Van deze verhoren zijn door daartoe bevoegde personen in de wettelijke vorm processen-verbaal opgemaakt, die zich eveneens in het dossier bevinden. Bij de politie heeft verdachte in het eerste uitvoerige verhoor dat op 23 januari 2012 werd afgenomen verklaard dat zowel hij als het slachtoffer probeerde het mes te pakken dat op tafel lag, maar dat verdachte sneller was. Die verklaring heeft hij in de volgende verhoren staande gehouden. Verdachte zegt dat hij de enige is geweest die het mes in handen heeft gehad. Ook bij de rechter-commissaris blijft verdachte bij zijn verklaringen zoals hij die bij de politie heeft afgelegd, terwijl hij ter terechtzitting ook stelt dat hij alleen het mes in handen heeft gehad en in het geheel niet meer spreekt over het feit dat het slachtoffer hem eerst zou hebben gestoken. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij op de bank zaten toen hij het mes pakte en het slachtoffer stak. Vervolgens is verdachte opgestaan en heeft hij het slachtoffer weer gestoken. Het slachtoffer heeft nog “au, au” geroepen, heen en weer bewogen en geprobeerd het mes van verdachte af te pakken. De door de raadsman geopperde mogelijkheid, dat het slachtoffer verdachte heeft gestoken en mitsdien aangevallen, vindt derhalve geen steun in de verklaringen die verdachte vervolgens bij de politie heeft afgelegd. Ook de NFI-rapportage over de verwonding die verdachte aan zijn hand heeft opgelopen houdt in dat die verwonding (iets) beter past bij een situatie waarin het mes is doorgeschoten terwijl verdachte het in de hand had, dan bij een door het slachtoffer toegebrachte steekverwonding. Daarbij komt dat de patholoog-anatoom bij het slachtoffer afweerletsels aan beide handen heeft vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat, onder de hiervoor vastgestelde omstandigheden, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zal daarmee ook het beroep van de verdediging op noodweerexces worden verworpen. Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken is evenmin aannemelijk geworden dat verdachte redelijkerwijs kon denken dat hij een reden had om zichzelf te beschermen. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op putatief noodweer.
Psychische overmacht
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen J.G. Fennema, psycholoog en H.A. Gerritsen, psychiater, hebben gerapporteerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een ziekelijke stoornis in de zin van een depressieve stoornis, ernstig, maar zonder psychotische kernmerken, en een stoornis in de impulsbeheersing. Ook is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, obsessief- compulsieve en narcistische trekken.
Ter terechtzitting is de psycholoog als deskundige gehoord. Zij heeft desgevraagd toegelicht dat van verdachte, ondanks de vastgestelde stoornissen, in enigerlei mate kon worden gevergd dat hij anders handelde dan hij gedaan heeft. De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen. De rechtbank is niet gebleken dat bij verdachte sprake is van een zodanige geestesgesteldheid ten gevolge van een ziekelijke stoornis, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
De gronden voor een straf of maatregel
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft primair verzocht om aanhouding van de zaak voor het laten uitbrengen van een maatregelenrapport in het kader van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Subsidiair heeft zij een gevangenisstraf van acht jaren gevorderd.
De verdediging pleit primair voor aanhouding van de strafzaak om de reclassering in de gelegenheid te stellen nadere invulling te geven aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. Daarnaast handhaaft de verdediging het verzoek tot het horen van de deskundige dr. M.J.V. Peters van de Universiteit Maastricht. Ook heeft de verdediging ter terechtzitting medegedeeld niet af te zien van het horen van de niet verschenen deskundige Gerritsen.
Subsidiair stelt de raadsman van mening te zijn, dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan een deel voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die zijn beschreven in de Pro Justitia rapportages, zou volstaan.
De overwegingen van de rechtbank
Het horen van de deskundigen
De deskundige H.A. Gerritsen is niet ter terechtzitting verschenen om te kunnen worden gehoord. De verdediging verzoekt deze deskundige op een nadere terechtzitting alsnog te horen. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging af en overweegt daartoe als volgt.
Door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en drs. J.G. Fennema, psycholoog, is een rapportage over verdachte uitgebracht. Ter terechtzitting van 16 november 2012 is de psycholoog op verzoek van de verdediging gehoord over de door haar getrokken conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid. Zij heeft desgevraagd toegelicht dat zij niet geadviseerd heeft om verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen omdat het moment waarop de woededoorbraak heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte te kort is geweest. Zij heeft niet geadviseerd om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen omdat zijn persoonlijkheidsproblematiek daarvoor weer te ernstig is. Alles tegen elkaar afgewogen hebbend komt de psycholoog tot het advies om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De psycholoog handhaaft ter terechtzitting haar standpunt zoals zij dat reeds in haar rapportage beschreven heeft. Uit de rapportages blijkt dat beide deskundigen over de beantwoording van de vragen consensus hebben bereikt. De psychiater adviseert, evenals de psycholoog, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het buitengewoon onwaarschijnlijk dat de psychiater ter terechtzitting tot een wezenlijk andere conclusie komt over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zodat de rechtbank van oordeel is dat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat verdachte door afwijzing van het verzoek in zijn verdediging wordt geschaad.
Het door de raadsman gehandhaafde verzoek tot het horen van de deskundige Peters wordt eveneens afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De onderbouwing van het verzoek door de raadsman is nog altijd gebaseerd op veronderstellingen over mogelijke scenario’s en mogelijke omstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het geheugen van verdachte en daarmee de betrouwbaarheid van zijn verklaringen, zodat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de deskundige daarover enkel in het algemeen iets zal kunnen verklaren en niet specifiek over deze verdachte in het bijzonder. Door het achterwege laten van een deskundigenonderzoek, dat enkel op veronderstellingen gebaseerd is, wordt verdachte redelijkerwijs evenmin in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
Strafmodaliteit en de gronden daarvoor
Doodslag, zoals in het onderhavige geval is bewezen verklaard, behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. Voor het bepalen van de straf staat de rechtbank geen landelijk oriëntatiepunt ter beschikking. Zoals bij de strafoplegging bij ieder levensdelict, is het moeilijk om aan te sluiten bij algemene richtsnoeren voor de strafmaat, zo die al voorhanden zijn. Straffen, opgelegd in andere levensdelictzaken, bieden weinig houvast omdat elk individueel geval, naast mogelijke verschillende strafdoelen, zijn specifieke dader-, slachtoffer- en delictkenmerken heeft. Niettemin wordt bij het bepalen van de straf voor de doodslag op [slachtoffer] de hoogte van de opgelegde gevangenisstraffen in andere levensdelictzaken in het oog gehouden, zoals die bijvoorbeeld blijken uit het onderzoek in de Databank Consistente Straftoemeting.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft op 23 januari 2012 zijn 48-jarige echtgenote, moeder van hun beide kinderen, [slachtoffer], met wie hij bijna 25 jaar getrouwd was, om het leven gebracht en haar daarmee haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Zij was een vrouw die vol in het leven stond. Zij stond in haar omgeving bekend als een geliefde en ondernemende persoonlijkheid. Ook was zij zeer begaan met de (minder bedeelde) medemens, hetgeen ook blijkt uit haar passie voor ontwikkelingshulp en haar werkzaamheden als vrijwilliger in Ghana. Verdachte heeft door zijn handelen zijn vrouw de door haar gekozen toekomst zonder hem als haar echtgenoot ontnomen en aan haar familie, vrienden en bekenden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit geldt in het bijzonder voor [kind 1] en [kind 2], de twee kinderen van verdachte en het slachtoffer. Zij hebben door toedoen van hun vader hun moeder verloren. Een dergelijke gebeurtenis is voor een ieder ontwrichtend, maar het feit dat zij in gezinsverband hebben samengeleefd, maakt de impact van het handelen van verdachte op hen des te groter. Dit alles zal zonder twijfel voor de kinderen bijzonder zwaar zijn, hetgeen ook blijkt uit hetgeen ter terechtzitting door hen naar voren is gebracht. Ook andere familieleden, zoals haar ouders en haar broers en gezin, maar ook vrienden, collega’s, buren en anderen voor wie zij dierbaar was, moeten haar nu missen.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank voorts mee dat door een delict als het onderhavige de rechtsorde ernstig is geschokt; het veroorzaakt in de samenleving sterke gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten:
- het Pro Justitia rapport van 13 juni 2012 van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater;
- het Pro Justitia rapport van 7 mei 2012 van drs. J.G. Fennema, psycholoog;
- het rapport van de reclassering Nederland van 17 april 2012 van S. Bouwmeester, reclasseringswerker;
- het beknopte rapport van de reclassering Nederland van 15 november 2012 van
M. van der Plaat en S. Bouwmeester.
De rechtbank acht zich op grond van deze rapporten, alsook op grond van de toelichting ter terechtzitting van drs. J.G. Fennema op haar rapportage, voldoende geïnformeerd over de persoonlijkheid en de geestvermogens van verdachte voor en tijdens het plegen van het delict. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de navolgende overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen die hieronder zakelijk samengevat zijn weergegeven.
Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog komt naar voren dat verdachte een man is bij wie bij het ontstaan van teveel spanning en/of het te lang aanhouden van spanning zijn kwetsbare kanten zichtbaar worden en die lichamelijke en depressieve klachten, evenals dwingend- regressief- afhankelijk gedrag ontwikkelt. Verdachte (h)erkent zijn eigen onvermogen om gevoelens van onvrede te kanaliseren en hanteren niet. Over het algemeen heeft verdachte voldoende empathisch vermogen, maar bij hoog oplopende en chronische stress neemt dit af. Hij is dan onvoldoende in staat zijn denken, handelen en voelen te integreren. Hij externaliseert, projecteert en somatiseert ter handhaving van het evenwicht tussen stressregulatiemechanismen en draaglast. Verdachte heeft moeite met het zien van perspectief van de ander, noch heeft hij voldoende aandacht voor de ander. Verdachte dwingt als het ware goedkeuring en liefde af. Gevoelens van afwijzing, frustratie of wanhoop worden volledig afgeweerd. Bij dreigende verlating/afwijzing gaat hij op dwangmatige manier steeds op zoek naar aandacht en bevestiging. Wanneer de ander hem deze niet geeft en zelf gefrustreerd raakt door het niet kunnen/willen aanvoelen van verdachte, dan is het gevolg dat de ander enorm boos wordt op verdachte. Dit ervaart hij als zo krenkend en frustrerend dat zijn overwaardige zelfgevoel acuut onder druk komt te staan en het beoordelings- en oplossingsvermogen, normaliter toereikend, tekort schieten. Het denken, voelen en handelen raakt gedesintegreerd en de controle over zijn woede schiet hierbij tekort. Dit kan leiden tot agressieve impulsuitbraken. Beiden concluderen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het recidivegevaar na detentie wordt in beginsel laag ingeschat mits verdachte niet wordt geconfronteerd met een vergelijkbare vorm van afwijzing/verlating. Indien hij in een vergelijkbare stressvolle situatie opnieuw met een krenkende afwijzing geconfronteerd zou worden, dan achten de deskundigen het recidiverisico daarentegen hoog. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de adviezen van de deskundigen inhoudende dat verdachte behandeld dient te worden. De rechtbank onderschrijft die adviezen, maar is van oordeel dat de straf die dan in aanmerking zou komen, gelet op de beperking gelegen in artikel 14a Sr, te weten een maximale gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan een deel tot ten hoogste twee jaren voorwaardelijk kan worden opgelegd, geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Dat de kinderen, hoe begrijpelijk wellicht ook, graag zouden zien dat hun vader zo snel mogelijk behandeld wordt en weer thuis kan komen, ook omdat zij behoefte hebben aan zijn steun, kan er, in de afweging van de rechtbank van alle in aanmerking te nemen belangen, niet toe leiden dat met een dergelijke beperkte vrijheidsstraf wordt volstaan. Daarvoor is het recht op leven en het zelfbeschikkingsrecht van de mens [slachtoffer], die daarvoor zelf niet meer kan opkomen, te kostbaar. Een dreigende verlating en echtscheiding vormen op zichzelf geen enkele rechtvaardiging voor het gebruik van fysiek geweld van welke aard dan ook.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat verdachte zichzelf na het drama op het politiebureau heeft gemeld en - voor zover mogelijk - zijn volledige medewerking heeft verleend en openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft ter terechtzitting vastgehouden aan zijn bekennende verklaring, tot op zekere hoogte verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en op invoelbare wijze zijn spijt betuigd.
De rechtbank heeft tenslotte bij de straftoemeting betrokken het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie van 19 oktober 2012, niet eerder voor enig strafbaar feit met politie en justitie in aanmerking is gekomen. Verdachte stond bekend als een lieve, hardwerkende en rustige man, van wie een dergelijk zeer ernstig gewelddadig handelen niet werd verwacht.
Alle hiervoor genoemde – strafverzwarende en strafverminderende – omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot de slotsom, dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren passend en geboden is. Gelet hierop zal de rechtbank niet overgaan tot aanhouding van de strafzaak voor het opstellen van een maatregelenrapport, zoals door de officier van justitie primair is gevorderd
In het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan verdachte wellicht in de eindfase van zijn detentie nog in aanmerking worden gebracht voor een klinische behandeling van de vastgestelde geestes- en ontwikkelingsstoornissen.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 27 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: doodslag.
verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. C. Verdoold en mr. N.R. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.