ECLI:NL:RBALM:2012:BY3392

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125484 / HA ZA 11-752
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van samenwoning en financiële afrekening tussen partners

In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo werd behandeld, ging het om de beëindiging van een affectieve relatie tussen twee partijen, hier aangeduid als eiseres en gedaagde. De rechtbank overwoog dat het gebruikelijk is dat partners tijdens hun relatie betalingen aan elkaar doen, maar dat bij het beëindigen van de relatie geen financiële afrekening plaatsvindt, tenzij er expliciete afspraken zijn gemaakt. Eiseres vorderde een bedrag van € 36.415,62 van gedaagde, bestaande uit verschillende posten zoals de helft van het verlies bij de verkoop van hun gezamenlijke woning, een bouwdepot, en kosten voor een keuken en tuin in het huis van gedaagde. Gedaagde betwistte de vorderingen van eiseres en stelde dat er geen overeenstemming was over de bedragen die eiseres claimde.

De rechtbank behandelde de vorderingen van eiseres en concludeerde dat er geen bewijs was dat partijen afspraken hadden gemaakt over de financiële afrekening na de beëindiging van hun relatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon bewijzen dat gedaagde zich het bouwdepot had toegeëigend en dat de vordering van eiseres op dit punt niet voor toewijzing in aanmerking kwam. Ook de vordering met betrekking tot de keuken en tuin werd afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat deze kosten noodzakelijk waren en dat gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt.

Echter, de rechtbank erkende wel dat gedaagde € 2.000,-- aan eiseres verschuldigd was uit hoofde van een geldlening, wat door gedaagde werd erkend in de conclusie van dupliek. De rechtbank droeg eiseres op om bewijs te leveren dat gedaagde zich het bouwdepot had toegeëigend en hield verdere beslissingen aan. Dit vonnis werd uitgesproken op 24 oktober 2012 door mr. A.E. Zweers in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 125484 / HA ZA 11-752
datum vonnis: 24 oktober 2012 (kh)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. D.J.H. Habers te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. H.J.M. van Denderen te Hengelo (Ov.).
Het procesverloop
De rechtbank heeft op 15 februari 2012 een tussenvonnis gewezen.
Op 28 maart 2012 vond een comparitie van partijen plaats, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Nadien heeft [eiseres] een conclusie van repliek genomen en [gedaagde] een conclusie van dupliek.
Vonnis is, na te zijn aangehouden, bepaald op heden.
De overwegingen
1.
De rechtbank neemt over wat is overwogen in voormeld tussenvonnis.
2.1
De vordering van [eiseres] is samengesteld uit de navolgende bedragen:
bedrag wegens
€ 11.860,15 helft verlies bij verkoop woning
€ 10.500,-- bouwdepot
€ 6.055,47 keuken en tuin huis [gedaagde]
€ 7.000,-- auto’s
€ 1.000,--+ belasting
totaal € 36.415,62
2.2
[Eiseres] heeft gesteld (dagvaarding bij 4.) dat partijen “er na beëindiging van de samen-woning van uit (zijn) gegaan dat er verrekening diende plaats te vinden van hetgeen door hen financieel in de relatie is ingebracht”.
Ter onderbouwing van die stelling heeft [eiseres] verwezen naar een door haar overgelegde brief d.d. 1 maart 2009. [Eiseres] voert aan, dat [gedaagde] in dat stuk erkent € 22.000,-- aan haar verschuldigd te zijn.
Voorts heeft [eiseres] een door haar ontvangen e-mailbericht van [gedaagde] d.d. 2 juni 2009 in het geding gebracht.
2.3
[Gedaagde] betwist dat partijen er na de beëindiging van hun relatie van zijn uitgegaan dat er verrekening tussen hen diende plaats te vinden. Hij betwist dat voornoemde brief van
1 maart 2009 van hem afkomstig is en stelt dat het stuk niet door hem is ondertekend.
Het e-mailbericht van 2 juni 2009 had, aldus [gedaagde], betrekking op garantiebewijzen en een door hem erkend bedrag van € 2.000,-- in verband met een auto.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Voordat de in rechtsoverweging 2.1 vermelde onderdelen van de vordering van [eiseres] worden beoordeeld, staat de rechtbank stil bij de brief van
1 maart 2009 en het e-mailbericht van 2 juni 2009.
3.2
[Gedaagde] betwist dat de brief van 1 maart 2009 van hem afkomstig is. Dat zou ertoe kunnen leiden dat [eiseres], als de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten, wordt opgedragen te bewijzen dat deze brief (en de envelop) van [gedaagde] afkomstig is (zijn).
Een dergelijke bewijsopdracht zou alleen dan zinvol zijn, indien aan de brief
-als bewezen wordt dat deze van [gedaagde] afkomstig is- betekenis toekomt voor de beoordeling van de zaak. Dat is echter niet het geval, waartoe de rechtbank als volgt overweegt.
3.3
De relevante passages in de brief luiden als volgt:
Ik wil je zeggen dat wat het geld betreft ik het er absoluut niet mee eens
ben met het bedrag wat jij voorstelde, uiteraard heb je recht op een bepaald bedrag.
ik ben bereid je een bedrag van € 22.000 te geven.
dat is de € 15.000 van de [adres] en de helft van wat
er in de [adres] is geïnvesteerd. € 5000
en de € 2000 die je mij hebt geleend voor een auto.
(…)
wat betreft het bedrag van € 22.000 zal ik alles doen om je dat zo
spoedig mogelijk te geven, maar ook ik kan geen ijzer met de
handen breken.
In bovenvermeld e-mailbericht schrijft [gedaagde], voorzover thans van belang:
(…) en wat het geld betreft zo gouw ik het geld los kan krijgen
dan krijg je het meteen (…)
3.4
In de brief wordt de bereidheid vermeld om [eiseres] een bedrag van € 22.000,-- te geven, maar [eiseres] heeft niet gesteld dat zij op deze brief heeft gereageerd, terwijl ook anderszins niet van een reactie op deze brief is gebleken.
3.5
Bij conclusie van dupliek (onder 3.) heeft [gedaagde] met betrekking tot het e-mailbericht naar voren gebracht, dat hij daarin doelde op
(…) (het door [eiseres] genoemde bedrag van € 2.000,00 dat door [gedaagde] niet ontkend is
als zijnde door hem nog verschuldigd) (…).
De rechtbank overweegt dat de verschuldigdheid door [gedaagde] van € 2.000,-- aan [eiseres] uit hoofde van een geldlening volgt uit de stelling van [eiseres] in de dagvaarding in samenhang met de erkenning door [gedaagde] in de conclusie van dupliek.
3.6
Echter: indien mocht komen vast te staan dat [gedaagde] de brief van 1 maart 2009 heeft geschreven, dan staat daarmee nog niet vast dat hij € 20.000,-- (€ 22.000,-- minus € 2.000,--) aan [eiseres] verschuldigd is. Uit niets blijkt dat partijen over dat bedrag overeenstemming hebben bereikt. Integendeel: bij dagvaarding heeft [eiseres] aangevoerd (onder 5.) dat het bedrag van € 22.000,-- onjuist is.
Dit brengt mee dat [eiseres] niet zal worden toegelaten tot bewijs van haar stelling dat [gedaagde] de brief van 1 maart 2009 aan haar heeft gezonden. De vordering van [eiseres] zal in haar afzonderlijke onderdelen worden beoordeeld.
helft verlies bij verkoop woning
4.1
Tussen partijen staat vast dat partijen eind 2006 zijn gaan samenwonen in de woning van [gedaagde]. Er was geen sprake van een samenlevingsovereenkomst. [Eiseres] had op dat moment eigen woonruimte in eigendom, te weten een flat.
Op 18 januari 2007 hebben partijen gezamenlijk de woning aan de [adres] te [gemeente] gekocht. De koopprijs bedroeg € 282.311,62 en is betaald met een gezamenlijke hypothecaire lening en met € 69.570,22 eigen geld van [eiseres]. Laatstgenoemd bedrag had [eiseres] beschikbaar als gevolg van de verkoop van haar flat.
[Gedaagde] heeft zijn eigen woning behouden.
4.2
[Eiseres] en [gedaagde] waren ieder voor de helft gerechtigd tot de woning aan de
[adres], hoewel zij (zoals volgt uit hetgeen hierboven is overwogen) in ongelijke delen hadden bijgedragen in de betaling van de koopsom. Die omstandigheid bracht evenwel niet mee dat de rechtspositie van partijen met betrekking tot die woning verschillend was: ieder was voor 50% eigenaar.
4.3
Op 30 november 2007 hebben partijen de woning aan de [adres] aan een derde verkocht voor € 280.000,--. Er werd een overwaarde gerealiseerd van € 45.903,81, welk bedrag integraal aan [eiseres] is uitbetaald.
Het was ook denkbaar geweest, zo overweegt de rechtbank, de helft van de overwaarde aan mede-eigenaar [gedaagde] te betalen, maar er zijn goede gronden om de overwaarde geheel aan [eiseres] te laten toekomen.
Immers: de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten worden beheerst door maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 3e lid Burgerlijk Wetboek). De betaling aan [eiseres] leidde ertoe dat [eiseres] -nadat de gezamenlijke schuld aan de hypotheekbank was afgelost-
in ieder geval een gedeelte van haar eigen inbreng terug kreeg.
[Gedaagde] op zijn beurt behoefde natuurlijk niet beter te worden van deze transactie, wat wel het geval zou zijn geweest als hij de helft van de overwaarde had ontvangen.
4.4
De uitkering aan [eiseres] van de overwaarde bracht niet mee, dat zij daarmee haar gehele inleg retour had ontvangen. Integendeel: per saldo was er voor [eiseres] sprake van verlies.
Er is echter geen rechtsregel die meebrengt dat [gedaagde] verplicht is om bij te dragen in het verlies van [eiseres]. [Gedaagde] had (samen met [eiseres]) een schuld aan de hypotheekbank. Die schuld is na de verkoop in zijn geheel afgelost. Niet gebleken is dat [gedaagde] daarnaast een schuld had aan [eiseres] voor (bijvoorbeeld) de helft van het door haar ingebrachte bedrag.
Dit onderdeel van de vordering van [eiseres] komt niet voor toewijzing in aanmerking.
bouwdepot
5.1
Onweersproken is gesteld dat met betrekking tot de woning aan de [adres] sprake is geweest van een bouwdepot van € 10.500,--.
5.2
[Eiseres] stelt zich op het standpunt dat het met het bouwdepot gemoeide bedrag van
€ 10.500,-- in zijn geheel aan [gedaagde] is uitbetaald, waardoor [gedaagde] met dit bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt. Zij legt facturen over van parket ad € 6.250,-- en van de open haard ad € 6.000,--. [Eiseres] stelt dat zij deze facturen zelf heeft betaald, terwijl het bouwdepot daarvoor bestemd was.
Volgens [gedaagde] is de parketvloer uit het bouwdepot voldaan, evenals kosten voor de tuin en schilderwerk.
5.3
Indien, zoals [eiseres] stelt, [gedaagde] zich het gehele bedrag van € 10.500,-- heeft toegeëigend, dan is [eiseres] niet voor het gehele bedrag, maar voor de helft (€ 5.250,--) benadeeld. Partijen hadden immers, naar moet worden aangenomen, ieder voor de helft recht op dit bedrag.
[Eiseres] dient haar stelling, dat [gedaagde] zich het bouwdepot heeft toegeëigend, te bewijzen. Als zij er in slaagt dat bewijs te leveren, dient [gedaagde] haar € 5.250,-- te betalen.
keuken en tuin huis [gedaagde]
6.1
Partijen hebben na de verkoop van de woning aan de [adres] de samenwoning voortgezet in de woning van [gedaagde]. In die woning is een nieuwe keuken geplaatst.
Ook heeft een herinrichting van de tuin plaatsgevonden. De daarmee gepaard gaande kosten van in totaal € 6.055,47 zijn door [eiseres] betaald. De voortgezette samenleving in de woning van [gedaagde] heeft slechts enkele maanden geduurd.
6.2
Partijen verschillen van mening over de noodzaak van een nieuwe keuken en het werk in de tuin en over de vraag of al dan niet sprake is geweest van ongerechtvaardigde verrijking.
6.3
De rechtbank laat in het midden het antwoord op de de vraag of de gerealiseerde verbeteringen door beide partijen of alleen door [eiseres] werden gewenst.
De rechtbank overweegt dat het gedurende een affectieve relatie niet ongebruikelijk is, dat partners (over en weer) betalingen doen. Uitgangspunt is echter dat bij het einde van de affectieve relatie geen financiële afrekening plaatsvindt. Er is geen ruimte voor de stelling dat een partij heeft gepresteerd zonder daartoe gehouden te zijn, noch voor de stelling dat een partij heeft ontvangen zonder daar recht op te hebben. Een affectieve relatie staat er aan in de weg dat uit dien hoofde aanspraken, tegen de (op dat moment) bij de partners bestaande wil, zouden ontstaan. Dit wordt vanzelfsprekend anders, indien partijen daarover afspraken maken.
Van dergelijke afspraken is echter niet gebleken.
Dit onderdeel van de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
auto’s
7.1
[Eiseres] stelt dat zij op 7 april 2008 € 5.000,-- aan [gedaagde] heeft geleend door het betalen van een rekening aan de garage. Later heeft zij nog eens een bedrag van € 2.000,-- aan [gedaagde] geleend, aldus [eiseres].
Zoals hierboven in rechtsoverweging 3.5 naar voren is gekomen, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 2.000,--. Dit betekent dat slechts de gestelde lening van € 5.000,-- nadere beoordeling behoeft.
7.2
[Gedaagde] betwist € 5.000,-- van [eiseres] te hebben geleend. [Gedaagde] stelt dat de moeder van [eiseres] hem dat bedrag heeft geleend en dat hij het al jaren geleden, op 14 mei 2008, aan haar heeft terugbetaald.
7.3
Het door [eiseres] overgelegde mutatieoverzicht vermeldt een overschrijving ad € 5.000,-- van rekening [xxxx] naar rekening [yyyy], uitgevoerd op 7 april 2008. Als dit, zoals [eiseres] stelt, een betaling aan een garage is, dat volgt daaruit niet dat er sprake was van een lening. Immers: indien A een betaling voor B doet, houdt dat niet (automatisch) in dat B dat bedrag van A heeft geleend.
De rechtbank herhaalt op deze plaats dat het gedurende een affectieve relatie niet ongebruikelijk is, dat partners (over en weer) betalingen doen. Als er sprake was van een lening, hadden partijen dat moeten afspreken. [Eiseres] heeft echter niet anders of meer ter onderbouwing van deze aanspraak aangevoerd, dan dat zij deze betaling aan een garage heeft gedaan.
Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
belasting
8.
[Gedaagde] heeft gemotiveerd weersproken dat partijen gezamenlijk aangifte hebben gedaan.
[Eiseres] heeft daarop haar stellingen niet (nader) onderbouwd, waardoor de rechtbank moet concluderen dat [eiseres] dit onderdeel van haar vordering prijsgeeft.
Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
I. Draagt [eiseres] op om te bewijzen dat [gedaagde] zich het bouwdepot van € 10.500,-- heeft toegeëigend.
II. Bepaalt dat indien [eiseres] bewijs wenst te leveren door getuigen deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door mr. A.E. Zweers.
III. Verwijst de zaak naar de civiele rol van deze rechtbank van woensdag 7 november 2012 voor dagbepaling enquête en draagt [eiseres] op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen dan wel dat hij geen bewijs door getuigen wenst te leveren.
IV. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers en is op 24 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.