ECLI:NL:RBALM:2012:BY2830

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12 / 975 GEMWT BN1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhavend optreden tegen geitenhouderij zonder omgevingsvergunning

In deze zaak hebben verzoekers, wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de inrichting van Optiveco V.O.F. te Ambt Delden, waar geiten worden gehouden zonder de benodigde omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente, dat op 9 oktober 2012 is genomen. Verzoekers hebben op 28 maart 2012 om handhaving verzocht, waarna zij op 11 oktober 2012 beroep hebben ingesteld tegen het besluit van verweerder. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening beoordeeld op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat er ten tijde van de uitspraak een ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning ter inzage lag. De voorzieningenrechter oordeelt dat er op dat moment concreet zicht op legalisatie bestond, waardoor verweerder in redelijkheid kon besluiten om niet handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de zorgen van verzoekers over de volksgezondheid, in verband met mogelijke uitbraken van Q-koorts, niet voldoende waren om tot een voorlopige voorziening te komen. De Voedsel- en Warenautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht op dergelijke risico's, en de gemeente heeft voldaan aan zijn zorgplicht door voorschriften op te nemen in de ontwerp-omgevingsvergunning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was dat een dergelijke maatregel rechtvaardigde. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2012. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 12 / 975 GEMWT BN1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam] e.a.,
wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: J.P.E. Baakman,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Derdebelanghebbende: Optiveco V.O.F., gevestigd te Ambt Delden.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 9 oktober 2012.
2. Procesverloop
Verzoekers hebben bij brief van 28 maart 2012 aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de inrichting van Optiveco V.O.F. (hierna te noemen: Optiveco) op het adres Rapperdsweg 1 te Ambt Delden, omdat daarin geiten worden gehouden zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.
Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 4 april 2012 afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers op 9 april 2012 bezwaar gemaakt.
Op 3 oktober 2012 hebben verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de geiten binnen 48 uur, dan wel binnen een door de rechtbank te stellen termijn, naar een geschikte door de rijksoverheid te bepalen quarantainelocatie worden getransporteerd, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft verweerder op het bezwaar van verzoekers beslist. Het bezwaar van een aantal verzoekers is daarbij niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het bezwaar voor overige deels gegrond en deels ongegrond is verklaard, waarbij de afwijzing van het verzoek om handhaving in stand is gelaten.
Verzoekers hebben op 11 oktober 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het verzoek om voorlopige voorziening is met toepassing van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 november 2012, waar verzoekers [naam], [naam], [naam] en [naam] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door J.P.E. Baakman, voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. M.G.B. Kamst en W. Holsbrink, medewerkers van de gemeente Hof van Twente. Voor Optiveco is verschenen [naam], bijgestaan door mr. H.J.M. Wingens, advocaat te Nijmegen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat tevens de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat verweerders besluit van 9 oktober 2012 wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen.
De rechtbank heeft geen toepassing gegeven aan artikel 8:86 van de Awb, omdat in de hoofdzaak nog geen gronden van het beroep zijn ingediend en de gemachtigde van verzoekers voorts ter zitting te kennen heeft gegeven nog aanvullende stukken in het geding te willen brengen. Daarom wordt thans alleen beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Niet in geschil is dat in de inrichting van Optiveco aan de Rapperdsweg 1 te Ambt Delden circa 1.000 geiten worden gehouden zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de deelactiviteit milieu is verleend, zodat verweerder ter zake handhavend kan optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Vast staat dat ten tijde van de aangevallen uitspraak een ontwerpbesluit tot verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit milieu ter inzage lag. Onder deze omstandigheden is voor de conclusie dat desondanks concreet zicht op legalisatie ontbreekt eerst aanleiding indien op voorhand duidelijk is dat de gevraagde omgevingsvergunning niet voor verlening in aanmerking zou kunnen komen. Dat is hier niet aan de orde. Hetgeen verzoekers in het verzoekschrift en ter zitting naar voren hebben gebracht geeft geen aanleiding om aan te nemen dat gevraagde omgevingsvergunning niet zal worden verleend.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat voorafgaand aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning door Optiveco is een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld, waarover de onafhankelijke Commissie voor de MER op 12 september 2012 positief heeft geadviseerd en ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aan vergunningverlening in de weg staan.
Naar aanleiding van hetgeen verzoekers hebben aangevoerd merkt de voorzieningenrechter op dat de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) in het onderhavige geval niet aanhaakt bij de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu op grond van de Wabo nu de vergunning op grond van de Nbw eerder is aangevraagd dan de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Nbw is daarom sprake van twee gescheiden vergunningprocedures. De omstandigheid dat Gedeputeerde Staten van Overijssel nog geen vergunning op grond van de Nbw hebben afgegeven vormt derhalve geen beletsel voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu door verweerder.
Gelet op het vorenstaande bestond er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten tijde van het bestreden besluit van 9 oktober 2012 concreet zicht op legalisatie van het strijdige gebruik. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen besluiten af te zien van handhavend optreden.
Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit in beroep niet in stand zal kunnen blijven.
Ook overigens is geen sprake van een spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift en ter zitting naar voren is gebracht zijn verzoekers met name bevreesd voor een uitbraak van besmettelijke dierziekten als Q-koorts en de gevolgen die dat kan hebben voor de gezondheid van omwonenden. Verzoekers wijzen daarbij op de uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) voortvloeiende zorgplicht met betrekking tot de volksgezondheid die de gemeente heeft ten aanzien van haar burgers.
Dienaangaande overweegt de voorzieningrechter dat niet verweerder maar de Voedsel- en Warenautoriteit belast is met het toezicht op het risico van uitbraak van besmettelijke dierziekten zoals Q-koorts. Verweerder heeft in dat verband uitsluitend een aanvullende taak en kan met het oog op de risico’s voor de volksgezondheid voorschriften in opnemen de omgevingsvergunning. In de ontwerp-omgevingsvergunning, zoals die vanaf 25 oktober 2012 gedurende zes weken ter inzage is gelegd, zijn dergelijke voorschriften opgenomen. Daarmee heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan zijn zorgplicht in het kader van de bescherming van de volksgezondheid, zodat van strijd met artikel 8 EVRM geen sprake is.
De voorzieningenrechter ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de verklaring van Optiveco dat alle geiten die in de inrichting worden gehouden zijn ingeënt tegen Q-koorts, waardoor er geen verhoogd risico is voor een uitbraak van Q-koorts.
Ten aanzien van het feit dat in een brief van de GGD van 19 juli 2012 is gewezen op het feit dat in de MER bij de definiëring van gevoelige objecten voor de toetsing van de verschillende milieuaspecten steeds andere afstanden worden genoemd, heeft verweerder ter zitting voldoende toegelicht dat dit te maken heeft met het feit dat voor geur- en geluidhinder verschillende beoordelings- en afstandscriteria met betrekking tot gevoelige objecten gelden.
Ten slotte heeft verweerder ter zitting voldoende aangetoond dat de circa 1.000 geiten die op dit moment in de inrichting worden gehouden zijn ondergebracht in de al afgebouwde gedeelten van de nieuwe geitenstal, voor de bouw waarvan een bouwvergunning is verleend welke inmiddels onherroepelijk is.
Het verzoek wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
Wijst het verzoek af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
G. Kootstra, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
Afschrift verzonden op