ECLI:NL:RBALM:2012:BY1455

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/651 WET AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor het verwijderen van bouwwerken in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, met Akzo Nobel Salt B.V. als derde-belanghebbende. De zaak betreft een last onder dwangsom die is opgelegd voor het verwijderen van verschillende bouwwerken, waaronder een kapschuur, garageboxen, tijdelijke units en kantoorunits, die zonder vergunning waren gebouwd op een perceel aan de Mensinkweg 46 te Hengelo. De eiser had de Minister verzocht om handhavend op te treden tegen deze bouwwerken, die volgens hem in strijd waren met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft overwogen dat de Minister bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen, aangezien de bouwwerken in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het verwijderen van de bouwwerken, die was vastgesteld op vijf maanden voor de kantoorunits en twee weken voor de andere bouwwerken, niet onredelijk was. Dit was mede gelet op de bedrijfscontinuïteit en de lange periode waarin de bouwwerken al aanwezig waren.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de Minister niet onredelijk had gehandeld door alleen een last op te leggen voor het verwijderen van de bouwwerken en niet voor het verwijderd houden ervan. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht had geoordeeld dat legalisatie van de bouwwerken niet mogelijk was en dat handhaving noodzakelijk was in het algemeen belang. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van bestuursrechtelijke handhaving en de bevoegdheden van de Minister in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 12/651 WET AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[naam eiser] wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch,
en
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerder,
Akzo Nobel Salt B.V.,
gevestigd te Hengelo, derde-belanghebbende.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 22 mei 2012.
2. Procesverloop
Eiser heeft op 4 juli 2011 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen enkele, zonder vergunning gebouwde, bouwwerken op een perceel, gelegen aan de Mensinkweg 46 te Hengelo (hierna: het perceel) op welk perceel Akzo Nobel Salt B.V. (hierna: Akzo) gevestigd is.
Verweerder heeft vervolgens aan Akzo op 17 januari 2012 een last onder dwangsom opgelegd er toe strekkende dat Akzo de in het besluit genoemde, op het perceel geplaatste kapschuur, kantoorunits en tijdelijke unit verwijdert, alsmede drie garageboxen verwijdert of verplaatst en wel binnen 12 maanden en onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000, - per week met een maximum van € 40.000, -.
Op 20 februari 2012 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar deels gegrond geacht, het primaire besluit in zoverre herroepen en bepaald dat de kapschuur en de drie garageboxen binnen twee weken na 30 mei 2012 dienen te zijn verwijderd en de kantoorunits binnen vijf maanden na bekendmaking van het besluit. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld op 26 juni 2012. Verweerder heeft op 26 juli 2012 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
AKZO heeft zich als partij gesteld en op 5 september 2012 een verweerschrift en op 5 en 14 september 2012 nadere stukken ingediend. Op 14 september 2012 heeft verweerder enkele door de rechtbank gestelde vragen beantwoord en nadere stukken overgelegd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 27 september 2012, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.M.C. van Hesteren - Kok, mr. A.P. Dijkstra en M. Neuféglise, allen werkzaam bij verweerder. AKZO heeft zich doen vertegenwoordigen door M.J.A. Pijnenburg en ir. G.J. Boermans, bijgestaan door mr. L.M.M. van der Weerden, advocaat te Amersfoort.
3. Overwegingen
Het geschil
In geschil is of verweerder in het bestreden besluit het primaire besluit tot handhaving terecht, in aangepaste vorm, in stand heeft gehouden. Eiser meent dat dit niet het geval is. Hij voert daartoe aan dat niet alleen de bouwwerken zonder vergunning zijn opgericht maar dat ook het gebruik in strijd met de bestemming is. De opslag van brandstof en het gebruik als verzamelplaats en kantoorunit is niet toegestaan.
Verder voert hij aan dat verweerder ten onrechte niet handhavend optreedt tegen de tankplaats waarvoor een eventuele omgevingsvergunning moet worden geweigerd.
Ten onrechte is alleen een last opgelegd voor het verwijderen van bouwwerken. Naar zijn mening dient de last ook in te houden dat de bouwwerken verwijderd dienen te blijven.
Ten slotte voert eiser aan dat de begunstigingstermijn voor de verwijdering van de drie kantoorunits te lang is.
Omvang van het geschil
Blijkens zijn brief van 4 juli 2011 heeft eiser verzocht om handhavend optreden “in verband met het aanwezig zijn van bouwwerken zonder de daartoe vereiste vergunningen”. Voor zover eiser in zijn beroepsgronden aanvoert dat verweerder ten onrechte niet heeft besloten over overlast en het strijdig gebruik van het terrein, faalt dit, nu het verzoek om handhaving alleen betrekking heeft op de aanwezigheid van bouwwerken zonder vergunning. Of ook op andere wijze in strijd met de voorschriften wordt gehandeld, is in deze procedure niet aan de orde. Verweerder hoefde daarover ook niet te beslissen.
Bevoegdheid van verweerder
Op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) zijn burgemeester en wethouders bevoegd te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning. In het derde lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de minister op een aanvraag beslist. In artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is bepaald dat de Minister van Economische Zaken bevoegd is te beslissen op een aanvraag die betrekking heeft op een inrichting die in hoofdzaak een mijnbouwwerk is, en mijnbouwwerken, niet zijnde inrichtingen. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Wabo heeft het bevoegd gezag, onder meer, tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving. De inrichting die Akzo voert op het perceel is aangemerkt als inrichting die in hoofdzaak een mijnbouwwerk is.
De handhavingsbevoegdheid
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom mag afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
Verweerder stelt zich, onbestreden, op het standpunt dat, ten tijde van het primaire besluit, welk besluit in bezwaar, deels, is gehandhaafd, op het perceel een kapschuur, drie kantoorunits, drie garageboxen en een tijdelijke unit zonder vergunning aanwezig waren. De rechtbank volgt dit standpunt. Gelet hierop was verweerder bevoegd om te besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wat betreft de tankplaats heeft verweerder op 9 maart 2012 een omgevingsvergunning verleend. Gelet daarop heeft verweerder zich in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank terecht onbevoegd geacht handhavend op te treden.
Ten aanzien van twee uitbouwen aan de achterzijde van een boorloods heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze niet omgevingsvergunningsplichtig zijn, gelet op de afmetingen en de gebruikte materialen. De rechtbank volgt dit standpunt. Daarbij merkt zij nog op dat sprake is van een bij de boorloods behorend bouwwerk dat geplaatst is op het achtererf zodat, gelet op de afmetingen, geen sprake is van vergunningplichtige bouwwerken. Het ter zitting door eiser ingenomen standpunt dat onduidelijk is bij welk bouwwerk deze uitbouwen horen en dat onduidelijk is of sprake is van een achtererf deelt de rechtbank, op grond van de feitelijke situatie, niet.
Verweerder was derhalve niet bevoegd handhavend op te treden tegen de tankplaats en tegen de genoemde uitbouwen. Die bevoegdheid bestond wel ten aanzien van de kapschuur, de garageboxen, de tijdelijke unit en de kantoorunits. Gelet op de eerder genoemde beginselplicht was verweerder in beginsel ook gehouden handhavend op te treden, hetgeen hij ook gedaan heeft door middel van het opleggen van een last onder dwangsom.
Aanwending van de handhavingsbevoegdheid
Daarbij heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank terecht, overwogen dat legalisatie niet mogelijk is omdat de plaatsing van deze bouwwerken in strijd is met het bepaalde in artikel 6.1, gelezen in verband met bijlage 3, van het “bestemmingsplan Buitengebied” van de gemeente Hengelo. Dat er, zoals eiser stelt, ook andere redenen zouden zijn om te concluderen dat legalisatie niet mogelijk is, wat daar verder ook van zij, doet aan de juistheid van de conclusie van verweerder niet af.
Eiser stelt dat de last onvolledig is omdat die ook betrekking zou moeten hebben op het verwijderd houden van de bouwwerken. Verweerder ziet de noodzaak daarvan niet in, gelet op de omstandigheid dat Akzo de activiteiten elders zal voortzetten. Verweerder heeft desgevraagd gesteld dat hij opnieuw zal optreden als, ondanks deze toezegging, toch opnieuw bouwwerken op deze plaats zonder vergunning worden opgericht. Akzo heeft in haar brief van 5 september 2012 aangegeven geen behoefte te hebben aan het na verwijderen opnieuw plaatsen van deze bouwwerken omdat zij haar activiteiten naar elders verplaatst. De rechtbank acht, mede gelet hierop, het standpunt van verweerder niet onredelijk of onjuist zodat deze grond van eiser faalt.
Wat betreft de aangevoerde grond tegen de lengte van de begunstigingstermijnen stelt de rechtbank voorop dat in het bestreden besluit de begunstigingstermijnen voor verwijdering van de kapschuur en de garageboxen zijn teruggebracht tot twee weken na 30 mei 2012. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn zeker niet te lang is. De begunstigingstermijn voor verwijdering van de kantoorunits is gesteld op vijf maanden na het bestreden besluit. Verweerder heeft de termijn op vijf maanden gesteld in verband met de bedrijfscontinuïteit, bedrijfsveiligheid en continuering van de zoutaanvoer. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat de gebouwen reeds geruime tijd, meer dan 15 jaren, ter plaatse aanwezig zijn en dat ook het daadwerkelijk verwijderen enige tijd vergt. Daarbij gaat het niet alleen om het verwijderen van het gebouw maar ook om het beëindigen van het gebruik dat daarvan gemaakt wordt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee niet een onredelijk lange termijn gesteld heeft. De rechtbank acht daarbij met name de duur van plaatsing van de gebouwen en de daarop gerichte bedrijfsvoering van Akzo van belang. Deze grond van eiser faalt derhalve.
Het oordeel over het beroep
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink als voorzitter, en mrs. M.A. Heldeweg en D. Hardonk - Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
Afschrift verzonden op
mtl