RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 115777 HA ZA 10-1122
datum vonnis: 26 september 2012
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1] en
2. [Eiseres sub 2],
echtgenoten,
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [naam],
eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie,
verder in enkelvoud te noemen [eiser sub 1],
advocaat: mr. drs. W.A. Koers te Leusden,
1. [Gedaagde sub 1] en
2. [gedaagde sub 2]
echtgenoten,
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [naam],
gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie,
verder in enkelvoud te noemen [gedaagde sub 1],
advocaat: mr. H. Versluis te Vriezenveen.
In deze zaak is op 5 januari 2011, 27 juli 2011 en 21 december 2011 een tussenvonnis gewezen. Voor wat betreft het procesverloop verwijst de rechtbank naar deze tussenvonnissen en neemt dat hier over.
Na het laatste tussenvonnis zijn de volgende stukken aan het dossier toegevoegd:
- het deskundigenbericht d.d. 3 april 2012;
- een conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [eiser sub 1], met de producties 39 tot en met 41;
- een conclusie na deskundigenbericht tevens akte houdende vermeerdering van eis (in voorwaardelijke reconventie) van de zijde van [gedaagde sub 1];
- een antwoordakte met betrekking tot vermeerdering van eis in voorwaardelijke reconventie van de zijde van [eiser sub 1].
Daarna hebben partijen vonnis gevraagd.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
1. De rechtbank verwijst voor haar overwegingen naar de vonnissen van 5 januari, 27 juli en 21 december 2011 en neemt die hier over.
2. In deze procedure vorderde [eiser sub 1], kort gezegd, opheffing van de erfdienstbaarheid van weg.
De rechtbank heeft de vraag of de erfdienstbaarheid moest worden opgeheven, laten afhangen van de vraag of de door [gedaagde sub 1] zelf aanlegde uitweg, geschikt is om als uitweg te fungeren.
De rechtbank heeft in het laatstgenoemde tussenvonnis een deskundige benoemd, en hem gevraagd de kwaliteit van de uitweg te onderzoeken.
3. De deskundige heeft op 3 april 2012 zijn rapport uitgebracht.
In zijn rapport heeft de deskundige uitgelegd aan welk vereisten een weg dient te voldoen. Hij is daarbij uitgegaan van CROW publicatie 42 (dimensionering van betonsteenverhardingen voor wegen). Deze hebben weliswaar geen wettelijke status, maar worden volgens de deskundige in Nederland algemeen geaccepteerd en veelvuldig als leidraad gebruikt voor het aanleggen van betonstraatsteenverhardingen voor wegen.
De deskundige heeft uitgelegd hoe hij de uitweg heeft onderzocht en welke metingen hij heeft verricht.
Met als leidraad de CRWO publicatie 42, komt de deskundige tot de volgende beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen.
1. Is de door [gedaagde sub 1] aangelegde weg geschikt om door de familie [gedaagde sub 1] te worden gebruikt als uitweg voor hun woning? Daarbij moet rekening gehouden worden met normaal gebruik van de weg door:
- de personenauto van [gedaagde sub 1], incidenteel met zijn caravan of paardentrailer;
- de werkbus van [gedaagde sub 1], incidenteel met zijn aanhangwagen (een tendermaster);
- de tractor van [gedaagde sub 1], incidenteel met plattewagen;
- in noodgevallen: brandweer, politie en ambulance.
Met “geschikt” wordt bedoeld geschikt zowel qua verharding (stevigheid), als qua loop (is de bocht aan het einde van de uitweg, bij de woning redelijkerwijs te maken).
Bij de beoordeling mag geen rekening worden gehouden met de afrastering direct tegen de weg aan.
Antwoord: nee.
De deskundige geeft daarbij aan dat hij de CROW-richtlijnen als uitgangspunt heeft genomen.
2. Als de weg niet geschikt is, waar ligt dat dan aan?
Antwoord:
- de minimale benodigde zandbeddikte van 400 mm wordt niet gehaald,
- de minimale ondergrondmodulus van 80MPa wordt niet gehaald,
- vanwege het aanwezige veen in de ondergrond en het ontbreken van een ongebonden steenfundering, is er op den duur na belasten met de opgegeven voertuigen een verhoogd risico op spoorvorming en lokale zakking van de wegverharding,
- als kantopsluiting is een opsluitband toegepast welke enkel geschikt is wanneer de wegverharding licht belast wordt,
- de bochtstraal is te klein voor de opgegeven voertuigen,
- de minimale rijbaanbreedte wordt niet gehaald; 3 meter bij personenauto’s en 4,5 meter bij gebruik door een brandweerauto.
3. Wat zou er moeten gebeuren om de weg alsnog geschikt te maken?
Antwoord:
- het toepassen van een laag ongebonden steenfundering op een zandbed van minimaal 400 mm dik,
- vanwege de functie en het gebruik van de weg verdiend het de aanbeveling om de betonstraatstenen in keperverband te leggen,
- het toepassen van trottoirverbanden als kantopsluiting,
- het vergroten van de bochtstraal of toepassen van een bochtverbreding, aan de zijde van de nieuw geplaatste afrastering,
- verbreden van de weg naar minimaal 3 meter (4,5 meter indien de weg geschikt moet zijn voor een brandweerauto).
4. Hoeveel zou dat kosten?
Antwoord:
In bijlage 2 is een kostenraming toegevoegd met de herstelwerkzaamheden en de bijbehorende kosten.
5. Hebt u zelf nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze kwestie van belang zouden kunnen zijn?
Antwoord:
De breedte van de weg van [eiser sub 1] bedraagt na meting; 2,70 meter. Geconcludeerd kan worden dat ook hier niet voldaan wordt aan de minimale benodigde verharde wegbreedte van minimaal 3,25 m bij gebruik name van de weg door brandweermaterieel.
In bijlage 2 van het rapport is een kostenberekening opgemaakt voor het aanpassen van de weg. Deze kosten komen op 19.865 euro (exclusief BTW). Dit is exclusief algemene kosten, uitvoeringskosten, tekenkosten, werkvoorbereiding en kosten m.b.t. het aanvragen van vergunningen.
4. Het deskundigenonderzoek is logisch opgebouwd, inzichtelijk en concludent. De rechtbank neemt het over en maakt het tot het hare.
5. 5.1 [Eiser sub 1] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht aangevoerd dat de deskundige ten onrechte heeft aangesloten bij de CROW-richtlijnen. Deze gelden immers voor openbare wegen en dat is de uitweg niet.
5.2 De rechtbank overweegt hierover het volgende. Om te kunnen beoordelen of een weg geschikt is om als weg te gebruiken, moet aangesloten worden bij richtlijnen daarvoor. De deskundige heeft uitgelegd waarom hij deze richtlijnen heeft gebruikt en de rechtbank kan daar in meegaan. Verschillende keren heeft de deskundige de norm gehanteerd voor het meest lichte gebruik, zoals voor voet- of fietspaden of wegen in een woonwijk. Derhalve is aangesloten bij de norm die het dichtste bij het gebruik van deze weg ligt. Daarbij heeft de deskundige rekening gehouden met de voertuigen die, volgens het vorige tussenvonnis, van de weg gebruik moeten kunnen maken. [Eiser sub 1] heeft bovendien niet aangevoerd welke richtlijnen dan wel zouden moeten gelden.
5.3 Een verschil met een gemiddelde openbare weg voor licht gebruikt, zoals in een woonwijk, is echter wel dat de frequentie van het gebruik nog aanmerkelijk lager zal liggen. Voor de benodigde breedte van de weg en de hoek van de bocht maakt dat geen verschil, maar misschien wel voor de ondergrond, het formaat van de klinkers en de kantopsluiting.
De rechtbank komt hier later op terug.
6. 6.1 De conclusie moet dan zijn dat de door [gedaagde sub 1] aangelegde weg niet geschikt is om als uitweg te fungeren.
De weg is wel geschikt te maken, maar dat kost geld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan van [gedaagde sub 1] verlangd worden dat hij de weg geschikt (laat) maken, indien [eiser sub 1] daar de kosten voor voldoet. [Gedaagde sub 1] had Gr immers al voor gekozen een weg aan te leggen over zijn eigen grond, en de relatie tussen de buren is dusdanig dat ook daar (voor beiden) een belang in gevonden kan worden om beiden een eigen uitweg te hebben.
6.2 Nu al geconcludeerd is dat de weg niet geschikt is als uitweg, kan de rechtbank niet de gevorderde opheffing van de erfdienstbaarheid van weg uitspreken, ook niet onder de (in reconventie gevorderde) voorwaarde van het voldoen van de kosten. Aan de wettelijke voorwaarde dat er geen redelijk belang meer is bij de erfdienstbaarheid (artikel 5:79 BW), is immers niet voldaan. Daarvan is pas sprake als de uitweg geschikt is gemaakt.
6.3 De rechtbank zal [eiser sub 1] in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vraag of hij bereid is de kosten voor het aanpassen van de uitweg op zich te nemen. Als hij dat is, zal de rechtbank de erfdienstbaarheid opheffen, echter met een termijn van zes maanden na betaling van deze kosten (zodat er voldoende tijd is om de weg aan te leggen) èn onder de voorwaarde die in r.o. 6, vierde alinea, van het tussenvonnis van 27 juli 2011 is geformuleerd.
6.4 Gesteld dat [eiser sub 1] inderdaad bereid is de kosten te voldoen, dan wordt de constructie als volgt: [gedaagde sub 1] krijgt eerst de gelegenheid om desgewenst vergunningen aan te vragen (voorwaarde van r.o. 6, vierde alinea, van het vonnis van 27 juli 2011). In afwijking van hetgeen de rechtbank destijds als termijn noemde, lijkt een termijn van maximaal drie jaar voldoende om tot een definitieve beslissing over vergunningverlening te kunnen komen. Als binnen die drie jaar niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] geen vergunning krijgt, wordt de erfdienstbaarheid opgeheven op een termijn van zes maanden na het voldoen van de kosten. [Eiser sub 1] kan het bedrag na die drie jaar voldoen, waarna de erfdienstbaarheid zes maanden later vervalt. (Als wèl blijkt dat geen vergunning zal worden verleend, houdt het daarmee op, en wordt de erfdienstbaarheid niet opgeheven).
Ook zodra [gedaagde sub 1] aan [eiser sub 1] laat weten dat hij de weg gaat aanpassen en aanspraak maakt op de kostenvergoeding, kan [eiser sub 1] die kosten voldoen. Zodra die kosten zijn voldaan, is de erfdienstbaarheid automatisch zes maanden later opgeheven. Ook als [gedaagde sub 1] er nadien voor kiest de weg toch niet aan te passen. Het betalen van de kosten, ofwel drie jaar na datum eindvonnis (terwijl niet is gebleken dat geen vergunning zal worden verleend) ofwel op eerste verzoek van [gedaagde sub 1], heeft tot gevolg dat de erfdienstbaarheid zes maanden later is opgeheven.
7. 7.1 Over de hoogte van de kosten overweegt de rechtbank het volgende.
De deskundige heeft een bedrag van € 19.865,00 exclusief BTW en exclusief een aantal bijkomende kosten genoemd.
7.2 [Gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat hij ook nog kosten moet maken om verharding die over zijn perceel naar de met de erfdienstbaarheid belaste weg loopt, te verwijderen. De kosten bedragen volgens een door [gedaagde sub 1] overgelegde offerte € 9.870,00 (exclusief BTW). Volgens [gedaagde sub 1] zijn zijn kosten voor het aanpassen van de uitweg dan € 23.639,35 ( € 19.865,00 + BTW) + € 11.646,60 (€ 9.870,00 + BTW) = € 35.285,95, te vermeerderen met de (voorbereidings)kosten en kosten voor vergunningen. [gedaagde sub 1] heeft zijn eis in voorwaardelijke reconventie dienovereenkomstig vermeerderd.
7.3 De rechtbank overweegt dat het verwijderen van de verharding die naar de met erfdienstbaarheid belaste weg loopt, geen kosten zijn om de bestaande weg geschikt te maken om als uitweg te fungeren. [Gedaagde sub 1] hoeft de verharding niet weg te halen om de uitweg te kunnen gebruiken. Deze kosten zullen derhalve niet worden meegenomen.
7.4 Voor wat betreft de door de deskundige genoemde kosten, overweegt de rechtbank het volgende.
De deskundige is bij zijn beoordeling uitgegaan van een minimale breedte voor de weg van 3 meter. Ook de uitweg van [eiser sub 1] is echter geen 3 meter breed, maar 2,70 meter.
De deskundige is bij zijn beoordeling verder uitgegaan van de CROW-richtlijnen. Ook in de lichtste categorie is er sprake van een openbare weg. De uitweg van [gedaagde sub 1] is geen openbare weg en de hoeveelheid verkeer die eroverheen gaat, zal (aanmerkelijk) lager zijn dan bij een gemiddelde openbare weg in een woonwijk.
De richtlijnen die de deskundige heeft gebruikt zijn zo opgesteld dat bij gebruik door licht autoverkeer, er geen spoorvorming zal optreden en de klinkers niet gaan verschuiven. Om die reden is een minimale zandbeddikte voorgeschreven (400 mm) en bij veengrond het aanbrengen van ongebonden steenfundering, een minimale kwaliteit en dikte van de klinkers en een aanbevolen wijze van leggen, en een minimale opsluiting van de klinkerverharding. Voor wat betreft de kwaliteit van de klinkers is de deskundige uitgegaan van dezelfde klinkers als thans zijn gebruikt (7 cm. breed).
Omdat de uitweg minder vaak gebruikt zal worden dan een openbare weg, kan [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de rechtbank wellicht volstaan met een iets minder dikke laag zand en/of steenfundering, en hoeven er wellicht geen trottoirbanden te worden aangelegd, maar zijn opsluitbanden ook voldoende (zie ook het antwoord op vraag 2: opsluitbanden zijn geschikt voor wegen die slechts licht worden belast). Deze materialen kosten volgens de opstelling van de deskundige ongeveer € 3.700,00. De rechtbank schat in dat als minder materiaal wordt gebruikt en/of van lagere kwaliteit, er nog steeds een kostenpost voor materiaal overblijft van ongeveer € 2.000,00. Het totaal komt dan op € 18.165,00 exclusief BTW, derhalve € 21.616,35 inclusief BTW. Daarnaast zijn er nog de door de deskundige wel genoemde, maar niet meegenomen kosten (algemene kosten, uitvoeringskosten, tekenkosten, werkvoorbereiding en kosten met betrekking tot het aanvragen van vergunningen).
De rechtbank schat de totale kosten ex aequo et bono op € 23.000,00. Voor dit bedrag kan [eiser sub 1] de erfdienstbaarheid “afkopen”.
Conclusie
8. De aangelegde weg kan niet als uitweg fungeren zodat niet is voldaan aan de voorwaarde die geldt voor opheffing van een erfdienstbaarheid, namelijk dat de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de erfdienstbaarheid (artikel 5:79 BW). Van [gedaagde sub 1] kan echter gevergd worden dat hij de door hem aangelegde weg alsnog geschikt maakt, als [eiser sub 1] de kosten daarvoor voor zijn rekening neemt.
De rechtbank zal [eiser sub 1] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de vraag of hij bereid is deze kosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 23.000,00, te voldoen.
Conform het rolreglement heeft [gedaagde sub 1] na de akte van [eiser sub 1], recht op een antwoordakte. Bij zowel de akte als de antwoordakte kan echter alleen aan de orde zijn de vraag van [eiser sub 1] de genoemde kosten wil voldoen.
9. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie:
I. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 24 oktober 2012 voor het nemen vaneen akte door [eiser sub 1] over hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 6.3 en 8, en naar de rol van woensdag 21 november 2012 voor een antwoordakte aan de zijde van [gedaagde sub 1];
II. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren en is op 26 september 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.