ECLI:NL:RBALM:2012:BX8356

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/700370-12
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Enschede

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 25 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft in de nacht van 1 op 2 juni 2012 in Enschede het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, maar heeft hem vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, namelijk moord. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, omdat de verdachte niet de tijd had gehad om zich te beraden op zijn daad. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5.000,-- aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de verwondingen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar verklaarde de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk in zijn vordering. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/700370-12
Datum vonnis: 25 september 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in Huis van Bewaring Doetinchem in Doetinchem.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 september 2012. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Veen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer:
Primair: dat verdachte al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] te vermoorden;
Subsidiair: dat verdachte al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
Meer subsidiair: dat verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer].
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 02 juni 2012 te
Enschede, in elk geval in de gemeente Enschede, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal met een mes, althans een soortgelijk scherp (steek)voorwerp in de
buikstreek en/of het lichaam en/of een of meer andere lichaamsdelen
heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 02 juni 2012 te
Enschede, in elk geval in de gemeente Enschede, althans in Nederland ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk verdachte en/of verdachtes mededader(s)
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een
soortgelijk scherp (steek)voorwerp in de buikstreek en/of het lichaam en/of
een of meer andere lichaamsdelen heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 2 juni 2012 te
Enschede, in elk geval in de gemeente Enschede, althans in Nederland, met een
ander of anderen, op of aan de openbare weg, Veldhoflanden, in elk geval op of
aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in
een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een parkeerterrein
Veldhoflanden, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]
en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig duwen
tegen en/of trekken aan en/of vastpakken van die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2]
en/of het meermalen, althans eenmaal slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of
het lichaam van die [slachtoffer] en/of het meermalen, althans eenmaal slaan
en/of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of het
met een mes, althans een soortgelijk scherp voorwerp steken en/of snijden in
de buikstreek/buik en/of het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij,
verdachte, met een mes, althans dat soortgelijke scherp voorwerp die [slachtoffer] in de buik/buikstreek en/of het lichaam heeft gestoken en/of
gesneden, welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een
messteek/steekverwonding in de buik van die [slachtoffer] met als gevolg,
ernstige ontstekingsverschijnselen waardoor zowel een gedeelte van de dunne
als de dikke darm diende te worden verwijderd), althans enig lichamelijk
letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 30.000,-- en oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Wetboek van Strafrecht.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. De officier van justitie is van mening dat het subsidiair tenlastegelegde wel kan worden bewezen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat diverse getuigen verdachte ten tijde van het gebeuren op de plaats delict hebben gezien. Uit de verklaring van de aangever volgt naar de mening van de officier van justitie dat verdachte met een mes heeft gestoken. Volgens de officier van justitie heeft getuige [getuige] verdachte met een mes gezien. De officier van justitie heeft er voorts op gewezen dat verdachte geen sluitend alibi heeft voor zijn verblijfplaats in de nacht van 1 op 2 juni 2012.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat nu geen sprake was van voorbedachten rade het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte het feit ontkent, in welke variant dan ook, te hebben gepleegd. De raadsman heeft voorts gesteld dat er weliswaar wettig bewijs in het dossier aanwezig is voor het subsidiair tenlastegelegde feit, doch dat de overtuiging dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, ontbreekt. Ook zou verdachte volgens zijn raadsman geen enkel motief hebben gehad voor de steekpartij. Voorts zou verdachte veel te weinig tijd hebben gehad om vanaf het sportterrein van [naam] naar de Veldhoflanden te gaan en daar het slachtoffer neer te steken. Derhalve heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat onduidelijk is in hoeverre het ernstige letsel een (voorzienbaar) gevolg is van de messteek.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat verdachte in de nacht van 1 op 2 juni 2012 in Enschede meermalen op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en dat verdachte met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken.
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat verdachte in de nacht van 1 op 2 juni 2012 aan de Veldhoflanden in Enschede was. [getuige 2] verklaart te hebben gezien dat verdachte een mes in zijn rechterhand had en dat verdachte met dit mes tegen het hoofd en de nek van [slachtoffer] heeft geslagen. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] naar zijn zij greep en dat daar bloed uit kwam.
De rechtbank overweegt dat verdachte geen sluitend alibi heeft voor zijn verblijf op de bewuste avond van 1 juni 2012. Hoewel er getuigen zijn die verdachte bij voetbalclub [naam] hebben gezien, heeft geen van de getuigen verklaard dat verdachte de gehele avond aldaar aanwezig is geweest. In het dossier bevindt zich niets dat verdachtes lezing, dat hij de hele avond binnen in de kantine bij voetbalclub [naam] is geweest, bevestigt. De mogelijkheid dat verdachte een korte tijd bij [naam] weggeweest is, valt aldus niet uit te sluiten. Temeer nu getuigen die op de avond van 1 juni 2012 bij [naam] aanwezig waren, hebben verklaard dat verdachte naar buiten is gegaan. Het verweer dat verdachte niet op de plaats delict is geweest, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt dat er naast de aangever en de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] nog diverse getuigen zijn die verklaard hebben verdachte herkend te hebben en die verdachte in de nacht van 1 op 2 juni 2012 op de plaats delict aan de Veldhoflanden in Enschede hebben gezien. Voorts vindt ten aanzien van de aanwezigheid van het mes de verklaring van aangever [slachtoffer] op essentiële punten steun in de verklaring van getuige [getuige 2]. Op basis van hetgeen hiervoor is uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de nacht van 1 op 2 juni 2012 aanwezig was aan de Veldhoflanden in Enschede en dat verdachte daar met een mes in de buik van [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van poging tot moord of poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring te komen van het primair tenlastegelegde (poging tot moord) dient vast komen te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van aangever [slachtoffer] en diverse getuigenverklaringen vast dat verdachte in de nacht van 1 op 2 juni 2012 op de parkeerplaats aan de Veldhoflanden in Enschede was. Verdachte kwam aanrijden met een [automerk], stapte uit en liep af op [voornaam slachtoffer 2], ook wel [bijnaam slachtoffer 2] genoemd, [slachtoffer 2], de broer van het slachtoffer.
Naar uit de verklaringen van verdachte en aangever blijkt, leefden verdachte en de gebroeders [slachtoffers] al enige tijd in onmin met elkaar.
Voor zover de raadsman van verdachte naar voren heeft willen brengen dat er voor verdachte geen enkel motief was om de confrontatie met aangever te zoeken, wordt dit weersproken door de andersluidende verklaringen van zowel verdachte als van aangever.
Verdachte daagde [slachtoffer 2] uit en zei tegen [slachtoffer 2]:”Kom dan”. [slachtoffer 2] en aangever reageerden daar niet op waarop verdachte wegliep in de richting van zijn auto. Op dat moment stapte [betrokkene], de oom van verdachte uit een [automerk 2] die kort daarvóór was komen aanrijden.[betrokkene] liep op [slachtoffer 2] af en gaf [slachtoffer 2] een klap op het hoofd. [betrokkene] en [slachtoffer 2] vielen vervolgens op de grond [betrokkene] zat bovenop [slachtoffer 2], die zich probeerde te bevrijden. Aangever [slachtoffer] wilde [betrokkene] van [slachtoffer 2] af trekken. Aangever werd toen van achteren gepakt en kreeg een messteek in zijn zij en een klap op zijn hoofd.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte nadat hij teruggelopen was in de richting van zijn auto, vervolgens zag dat zijn oom [betrokkene] in een handgemeen verwikkeld raakte met [slachtoffer 2] en [slachtoffer]. Verdachte is daarop naar [slachtoffer] gelopen, heeft hem vastgepakt, op het hoofd geslagen en met een mes gestoken. Niet is komen vast te staan, dat verdachte in die zich elkaar snel opvolgende gebeurtenissen de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om aangever van het leven te beroven. Hij heeft derhalve ook niet de gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daar komt nog bij dat verdachte aanvankelijk de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer 2] ook wel [slachtoffer 2] genoemd, de broer van aangever [slachtoffer]. Uit niets blijkt dat verdachte tevoren van plan was [slachtoffer] iets aan te doen.
De rechtbank acht daarom net als de officier van justitie en de raadsman de voorbedachte raad niet bewezen, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank gelet op alle omstandigheden, van oordeel dat er sprake is van een poging tot doodslag.
Voor een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag is vereist dat verdachte de opzet had om [slachtoffer] om het leven te brengen. De vraag die in dit verband beantwoord dient te worden, is of verdachte ten minste heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet, oftewel of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door het steken met het mes dat verdachte in zijn hand hield dodelijk gewond zou kunnen raken. Het steken met een mes in de buikstreek van het slachtoffer [slachtoffer] kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden aangemerkt dan gericht op de dood van die [slachtoffer]. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik diverse vitale organen en slagaders bevinden, waardoor dusdanig letsel en bloedverlies kan veroorzaken dat een aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Ook verdachte moet zich daarom bewust zijn geweest van de mogelijkheid dat dergelijk letsel zou kunnen ontstaan. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook bewust deze aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden, aanvaard. Aldus is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om [slachtoffer] te doden.
5.3 De conclusie
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 02 juni 2012 te Enschede, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] met een mes in de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair het misdrijf: poging tot doodslag.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft met een mes in de buik van [slachtoffer] gestoken. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer] en ernstig letsel, te weten een diepe buikwond en een geperforeerde darm, veroorzaakt. Het is aan het toeval te danken dat verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen. Dit soort excessief geweld heeft voor de slachtoffers ervan ingrijpende psychische gevolgen en veroorzaakt veel onrust in de maatschappij. Met name het feit dat verdachte de confrontatie met de gebroeders [slachtoffers] opzocht en aangever [slachtoffer] met een mes in de buikstreek stak, om vervolgens koelbloedig terug te keren naar de feestavond vanwaar hij eerder die avond was vertrokken, rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu voor het onderhavige feit geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het wettelijk strafmaximum in geval van doodslag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar. Als uitgangspunt voor de strafoplegging bij een enkelvoudige doodslag zoekt de rechtbank aansluiting bij de gemiddelde straf die pleegt te worden opgelegd bij dit soort feiten. Uit onderzoek in de Databank Consistente Straftoemeting blijkt het dan te gaan om een gevangenisstraf van ongeveer acht en een half jaren bij doodslag. Dit rechtvaardigt ook in onderhavig geval waarin sprake is van poging tot doodslag de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van 14 augustus 2012 van verdachte blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte voorts rekening met zijn jonge leeftijd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport dat L. Huls van Reclassering Nederland op 11 juli 2012 over verdachte heeft opgemaakt. In dit rapport is onder meer geconcludeerd dat er, buiten enige problemen op het gebied van scholing, geen sprake lijkt te zijn van problemen op de verschillende leefgebieden. Daar betrokkene een ontkennende verdachte is van een ernstig strafbaar feit en hij niet eerder met Justitie in aanraking is gekomen, kan de rapporteur geen verband leggen tussen de persoon van verdachte, het delict en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd. Evenmin kan de rapporteur in verband hiermee een plan van aanpak formuleren, dat gericht is op de beïnvloeding van het vermeende onderhavige delictgedrag. De rapporteur adviseert aldus geen reclasseringsbemoeienis op te leggen.
Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen, is de rechtbank van oordeel dat een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk dient te zijn. Gelet op het advies in voornoemd rapport zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel geen bijzondere voorwaarde koppelen. Al hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partij
Mr. M.J.E.C. Camps, advocaat, kantoorhoudende te Enschede, Postbus 832, 7500 AV, heeft zich namens benadeelde [slachtoffer], voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 30.000,--, als voorschot onder algemene titel.
De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
De rechtbank dient de onderhavige vordering als uitgangspunt te nemen, waarbij zij dient te bepalen welke schade van de benadeelde partij rechtstreeks gerelateerd is aan het strafbare feit. Nu de raadsman de schade niet onder bijzondere, doch onder algemene titel in dit strafproces wenst te verhalen, is voor de rechtbank niet vast te stellen onder welke post de op dit moment gevorderde schade valt, noch wat dan de relatie is met het onderhavige feit. Op grond hiervan zou de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Echter is de rechtbank van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer]. [slachtoffer] ondervindt aanzienlijk nadeel in zijn lichamelijk welbevinden. Een (medische) eindsituatie is nog niet bereikt. Het staat met andere woorden wel vast dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden. De uiteindelijke hoogte ervan staat nog niet vast, omdat nog een medische eindsituatie is bereikt. De rechtbank ziet zich daarom genoodzaakt in dit stadium te volstaan met vaststelling van de ten minste geleden immateriële schade. De rechtbank zoekt hiertoe aansluiting bij de ANWB smartengeldgids. (nr. 1401 en 1402). De rechtbank zal aldus een bedrag toewijzen van
€ 5.000,--. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis, te berekenen naar de gebruikelijke forfaitaire bedragen.
De gestelde schade voor wat betreft het overige deel is door de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stellingen alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiaire feit is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 27 Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair het misdrijf: poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie (3) jaren, waarvan één (1) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,--;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 400,--, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,-- ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 60 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel, te weten € 25.000,-- niet ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Wees, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. B.W.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2012.