ECLI:NL:RBALM:2012:BX5033

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/552 WABOA, 12/554 WABOA en 12/572 WABOA
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de aanleg van een geluidsscherm en het vellen van houtopstanden in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die was verleend voor de aanleg van een geluidsscherm en het vellen van houtopstanden door [naam vergunninghouder] B.V. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan. De eisers, wonende in de nabijheid van het project, stelden dat de activiteiten van de vergunninghouder niet onder de bestemming 'Opslagterrein/Boorlocatie voor gaswinning' vielen. De rechtbank bevestigde dat de activiteiten van de vergunninghouder, waaronder de handel in oud ijzer, verder gingen dan enkel opslag en dat deze niet waren toegestaan onder het bestemmingsplan.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door verweerder niet correct was uitgevoerd, waarbij het belang van de vergunninghouder ten onrechte zwaarder was gewogen dan de belangen van de omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning voor de bouw van het geluidsscherm en het gebruik in strijd met het bestemmingsplan ten onrechte was verleend. Tevens werd vastgesteld dat de vergunning voor het vellen van houtopstanden niet correct was afgehandeld, omdat de belangen van de omwonenden niet waren meegewogen. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen binnen een termijn van 13 weken.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak om de rechten van omwonenden te respecteren. De rechtbank heropende het onderzoek en hield verdere beslissingen aan, in afwachting van de reactie van verweerder op de gebreken in het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummers: 12/552 WABOA, 12/554 WABOA en 12/572 WABOA
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam eiser 1],
wonende te Oldenzaal, eiser 1,
gemachtigde: M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-adviesbureau Middelkamp te Almelo,
[naam eiser 2],
wonende te Oldenzaal, eiser 2,
gemachtigde: mr. R. Scholten, werkzaam bij de stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
[naam eiser 3]
wonende te Oldenzaal, eiser 3,
gemachtigde: mr. E.F.J.A.M. de Wit, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Leusden,
tezamen: eisers,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oldenzaal,
verweerder,
alsmede
[naam vergunninghouder] B.V.,
gevestigd te Oldenzaal, vergunninghoudster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 24 april 2012.
2. Procesverloop
[naam vergunninghouder] ijzer- en metaalhandel B.V. (hierna: [naam vergunninghouder]) heeft op 22 juni 2011 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor een project bestaande uit de aanleg van een geluidsscherm, de uitvoering van werken en werkzaamheden, het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan en het vellen van houtopstanden. Op 29 september 2011 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend voor de genoemde activiteiten.
Tegen dit besluit hebben eiser 1 op 19 oktober 2011, eiser 2 eveneens op 19 oktober 2011 en eiser 3 op 8 november 2011 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren deels gegrond verklaard, voor zover betrekking hebbend op de activiteit vellen van houtopstanden en voor het overige ongegrond. In het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens aan de vergunning voor de activiteit vellen van houtopstanden een herplantvergoeding verbonden. Tevens heeft hij een vergoeding van de proceskosten toegekend. Tenslotte heeft hij besloten een dwangsom wegens niet tijdig beslissen van € 180,- uit te keren.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld, eiser 1 op 4 juni 2012, eiser 2 op 1 juni 2012 en eiser 3 op 5 juni 2012. Verweerder heeft de op zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 14 juli 2012 heeft eiser 1 de gronden van beroep aangevuld. Eiser 2 heeft de gronden van beroep op 2 juli 2012 aangevuld en eiser 3 op 4 juli 2012.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 25 juli 2012, waar eisers 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Eiser 3 is eveneens verschenen; zijn gemachtigde niet. Ter zitting heeft eiser 3 zich laten bijstaan door M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-adviesbureau Middelkamp te Almelo. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw E. Slot en de heer H. Vaneker, werkzaam bij de gemeente Oldenzaal. [naam vergunninghouder] heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam vergunninghouder en vrouw].
3. Overwegingen
In geschil is of verweerder in het bestreden besluit terecht het primaire besluit deels gehandhaafd heeft en, wat betreft het vellen van houtopstanden, het primaire besluit terecht deels heeft aangepast. Eisers stellen dat dit niet het geval is: verweerder had op de door eisers ingediende gronden de vergunning dienen te herroepen. Bovendien is ten onrechte de dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen verdeeld over zeven personen, die bezwaar hadden ingediend.
De activiteiten bouwen en met het bestemmingsplan strijdig gebruik
De rechtbank zal eerst de gronden van eisers aangaande verweerders toetsing van de aanvraag voor het project voor zover betrekking hebbend op de activiteiten bouwen van een bouwwerk en handelen in strijd met het bestemmingsplan behandelen.
De aanvraag heeft (deels) betrekking op de bouw van een geluidsscherm met een totale lengte van 77 meter (noordzijde van het perceel 24 meter, zuidzijde van het perceel 17 meter en westzijde van het perceel 36 meter) gelegen tussen het bedrijf van [naam vergunninghouder] en (onder meer) de woningen van eisers. Doel van het scherm is beperking van het geluid van de inrichting van [naam vergunninghouder] op de aanliggende woningen. Op het terrein oefent [naam vergunninghouder] een handel in oud ijzer uit, bestaande uit opslag, overslag en sorteren van oud ijzer en in zekere mate het bewerken en verwerken daarvan.
Ter plaatse gelden twee bestemmingsplannen. Voor het noordelijke en zuidelijke deel van het perceel geldt op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 1980” de bestemming “Opslagterrein/Boorlocatie voor gaswinning”. Voor het westelijke deel geldt op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” de bestemming “agrarisch - landschappelijke waarde”. De rechtbank zal eerst verweerders toetsing aan het bestemmingsplan “Buitengebied 1980” aan de orde stellen.
Partijen verschillen van mening over de vraag wat onder de bestemming “Opslagterrein/Boorlocatie voor gaswinning” moet worden verstaan. Eisers stellen dat, bij het ontbreken van een op de bestemming toegespitste doeleindenomschrijving, er van uit moet worden gegaan dat op percelen met deze bestemming uitsluitend opslag voor boorlocaties met gaswinning is toegestaan. Opslag voor andere doeleinden zou in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Verweerder wijst er op dat deze bestemming gelegd is op percelen ten noorden en ten zuiden van de Loweg. Het perceel ten noorden van de Loweg is bedoeld voor de gaswinning. De percelen ten zuiden zijn eigendom van de gemeente en worden sinds de jaren 80 gebruikt voor de verplaatsing van allerlei bedrijven vanuit het centrum van Oldenzaal. De bestemming “Opslag” moet dan ook los worden gezien van de bestemming “Boorlocatie voor gaswinning”.
De rechtbank overweegt dat noch uit het bestemmingsplan zelf noch uit de toelichting bij het bestemmingsplan is af te leiden of bedoeld is één bestemming (boorlocatie ten behoeve van gaswinning) of twee bestemmingen (boorlocatie ten behoeve van gaswinning dan wel opslag) toe te staan. Wanneer echter beoogd zou zijn dat uitsluitend boorlocatie ten behoeve van gaswinning dan wel opslag ten behoeve van de boorlocatie voor gaswinning zou zijn toegestaan, had het voor de hand gelegen uitsluitend de bestemming “Boorlocatie ten behoeve van de gaswinning” op het perceel te leggen. In dat geval was immers ook de opslag ten behoeve van die activiteiten toegestaan. Nu de bestemmingsplanwetgever heeft gekozen voor een bestemming “Opslagterrein/Boorlocatie voor gaswinning” moet het er voor gehouden worden dat de percelen met die bestemming zowel kunnen worden gebruikt voor opslag als voor boorlocatie voor gaswinning.
Vervolgens verschillen partijen van mening over de vraag of de activiteiten die [naam vergunninghouder] uitvoert zijn aan te merken als activiteiten die vallen onder de bestemming “Opslag”.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Zoals hiervoor is vermeld, voert het bedrijf verschillende activiteiten uit: naast opslag onder meer het handelen in oud ijzer en het deels bewerken en verwerken daarvan, alsmede sorteren en overslag. Deze activiteiten gaan aanmerkelijk verder dan alleen het opslaan van materialen. Het bestemmingsplan noch de toelichting daarop biedt ook maar enig aanknopingspunt voor de door verweerder gehanteerde veronderstelling dat aan het begrip “opslag” een ruimere betekenis moet worden gehecht. Verweerders stelling dat de activiteiten zouden zijn toegestaan omdat ze in het bestemmingsplan niet verboden zijn gaat er aan voorbij dat op grond van artikel 13, lid C, van de voorschriften van het bestemmingsplan het gebruik van gronden in strijd met de bestemming verboden is, wat in dit geval betekent dat het gebruik voor zover het afwijkt van de bestemming “Opslag” verboden is.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Artikel 2.10, aanhef en eerste lid, onder c, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit, onder meer, in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 13, lid A, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 1980” mogen op gronden met deze bestemming “uitsluitend gebouwtjes ten behoeve van het toezicht, onderhoud en berging, alsmede ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, alsmede bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de winning van gas, zoals afsluiters en hekwerken”.
De rechtbank constateert dat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan als deze strekken ten behoeve van de winning van gas. Gelet op het bepaalde in artikel 2.10, aanhef en eerste lid, onder c, van de Wabo diende verweerder de vergunning, voor zover betrekking hebbend op de bouw van het geluidsscherm op gronden waarvoor het bestemmingsplan “Buitengebied 1980” geldt, te weigeren.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1e, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo (het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan) slechts worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Op grond van artikel 22, lid B, onder IX, van het bestemmingsplan “Buitengebied 1980” kan verweerder vrijstelling verlenen van de voorschriften van het plan ten behoeve van “het treffen van voorzieningen ter bestrijding en/of beperking van geluidshinder langs wegen en/of andere daarvoor in aanmerking komende plaatsen”.
Verweerder heeft met toepassing van deze vrijstellingsmogelijkheid vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo verleend daarbij overwegende dat de aanleg van het geluidsscherm bijdraagt aan vermindering van de geluidsoverlast van het bedrijf ten gunste van de omwonenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter in redelijkheid niet de vrijstelling van het bestemmingsplan kunnen verlenen. Wellicht zal de aanleg van het geluidsscherm tot gevolg hebben dat de geluidbelasting op de woningen van eisers wordt verminderd. Nu echter de geluidbelasting afkomstig is van een bedrijf dat, zoals hiervoor al overwogen is, op dit perceel niet toegestaan is, kan in de afweging van belangen in redelijkheid niet het belang van het (in strijd met het bestemmingsplan gevestigde) bedrijf de voorrang verkrijgen boven de belangen van omwonenden. Gelet hierop is de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan voor het noordelijke en zuidelijke deel van het geluidsscherm ten onrechte verleend.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan voor de aanleg van het geluidsscherm aan de noordelijke en zuidelijke zijde van het perceel ten onrechte door verweerder in het bestreden besluit in stand is gehouden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd naar voren gebracht een buitenplanse vrijstelling te overwegen indien zou blijken dat een rechtstreekse toetsing aan het bestemmingsplan of een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid niet tot verlening van de vergunning zou kunnen leiden. De rechtbank zal verweerder met het oog hierop in de gelegenheid stellen het gebrek te herstellen.
Voor het westelijke deel van het geluidsscherm geldt op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” de bestemming “agrarisch-landschappelijke waarde”. Op grond van artikel 7 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de met die bestemming aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
b. ….
c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde
d. …
Met eisers is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag om vergunning voor de bouw van het geluidsscherm in strijd is met de bestemming “agrarisch-landschappelijke waarde” nu het geluidsscherm strekt ter bestrijding van het geluid afkomstig van het door [naam vergunninghouder] uitgeoefende, niet-agrarische bedrijf. Dat met de realisering van het geluidsscherm en de voorzieningen die daarbij getroffen worden ook de landschappelijke waarde zou toenemen doet, wat daar verder ook van zij, daaraan niet af. Het besluit komt, gelet hierop, ook voor dit deel voor vernietiging in aanmerking.
Wat betreft de hoogte van het westelijke geluidsscherm heeft verweerder een vergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 20, van de Wabo in combinatie met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. De vergunning is uitsluitend verleend wat betreft de hoogte van het geluidsscherm. Beoordeling daarvan is, gelet op de omstandigheid dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan voor het onderhavige geschil niet meer relevant. Voor zover evenwel verweerder na vernietiging mocht overwegen de vergunning niet alleen wat betreft de hoogte maar ook wat betreft het geluidsscherm als zodanig te verlenen, overweegt de rechtbank ten behoeve van een finale geschilbeslechting dat verweerder weliswaar bevoegd is een dergelijke vergunning te verlenen doch dat daarbij in het kader van de belangenafweging niet een doorslaggevend belang voor [naam vergunninghouder] kan worden aangenomen nu de oprichting van het geluidsscherm strekt tot vermindering van geluidbelasting afkomstig van een bedrijf dat op die plaats in strijd met het bestemmingsplan “Buitengebied 1980” is gevestigd.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd naar voren gebracht een buitenplanse vrijstelling te overwegen indien zou blijken dat een rechtstreekse toetsing aan het bestemmingsplan of een vergunningverlening voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik middels toepassing van de in de vorige alinea genoemde mogelijkheid niet tot verlening van de vergunning zou kunnen leiden. De rechtbank zal verweerder met het oog hierop in de gelegenheid stellen het gebrek te herstellen.
De activiteiten uitvoering van werken of werkzaamheden
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is het verboden een project uit te voeren voor zover dat bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald. Artikel 2.11 van de Wabo bepaalt, voor zover hier van toepassing, dat de vergunning wordt geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het bestemmingsplan.
In de voorschriften bij het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” is in artikel 7.4.1, sub c en d bepaald dat het verboden is zonder vergunning van verweerder op gronden met de bestemming “agrarisch-landschappelijke waarde” te zaaien, bomen, struiken en andere houtopstanden (aan) te planten en gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren. Verweerder heeft ten behoeve van de aanleg van het westelijke deel van het geluidsscherm vergunning verleend voor genoemde werken en werkzaamheden. Daartegen hebben eisers gronden ingebracht die er op neerkomen dat vergunning had moeten worden geweigerd omdat de werken en werkzaamheden in strijd zijn met de bestemming “agrarisch-landschappelijke waarde”.
Hiervoor, bij de toetsing van de activiteit bouwen van een bouwwerk, heeft de rechtbank al overwogen dat bestemmingsplan “Buitengebied 2007” bouwwerken ten behoeve van het bedrijf van [naam vergunninghouder] niet toestaat. Voor de uitvoering van werken en werkzaamheden gelden dezelfde overwegingen. Verweerder heeft derhalve ten onrechte in bezwaar het primaire besluit wat deze activiteit betreft in stand gehouden.
De activiteit vellen van houtopstanden
Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder g, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen voor zover ingevolge een gemeentelijke verordening een vergunning daarvoor vereist is. Op grond van artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oldenzaal (hierna: APV) is het in de daar omschreven gevallen verboden zonder vergunning van verweerder houtopstanden te vellen of te doen vellen. Op grond van artikel 4:11, derde lid, van de APV kan de vergunning worden geweigerd dan wel onder voorschriften of beperkingen worden verleend in het belang van:
a. de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads – en dorpsschoon;
d. cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
e. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Verweerder heeft in het primaire besluit vergunning verleend voor het vellen van 17 fijnsparren en 17 eiken. Verweerder heeft daarbij de weigeringsgronden onder a en e van toepassing geacht. Vervolgens heeft verweerder overwogen dat er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt gekeken of enkele gezonde eiken gespaard kunnen worden, dat er een herplantplicht wordt verbonden aan de vergunning en dat, om het noodzakelijke geluidsscherm aan het zicht te onttrekken, de geluidswal aan de zijde van de woningen wordt voorzien van een grondwal met daarop beplanting.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in zoverre aangepast dat aan de vergunning een herplantvergoeding wordt verbonden van € 15.669,- die in ieder geval zal worden besteed aan het herplanten van de in het besluit genoemde beplanting. Verder wordt in de toelichting bij het bestreden besluit gesteld dat een dode boom inmiddels is omgewaaid, dat drie bomen in verband met gevaarzetting zijn gekapt en dat in overleg met de dienst Regelingen is besloten om zes eiken die het dichtst bij de perceelsgrens staan niet te vellen.
De rechtbank overweegt dat, als een van de in 4:11, derde lid, van de APV genoemde waarden in het geding is, verweerder de bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen. Die afweging, waarin ook de belangen van de omgeving dienen te worden betrokken, heeft verweerder echter niet gemaakt. Na te hebben geconstateerd dat de belangen, genoemd onder a en e, van toepassing zijn heeft verweerder immers uitsluitend enkele randvoorwaarden gesteld voor de verlening van de vergunning. Reeds om die reden komt de vergunning voor vernietiging in aanmerking.
Bovendien is in de toelichting bij het bestreden besluit ten aanzien van zes eiken bepaald dat deze niet geveld zullen worden. Die toelichting heeft echter niet geleid tot een besluit waarin verweerder in zoverre het primaire besluit herroept en alsnog de vergunning voor de activiteit vellen van houtopstanden voor dat deel weigert. Ook om deze reden komt het besluit voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder kan deze gebreken herstellen. De rechtbank zal verweerder met het oog hierop in de gelegenheid stellen dat te doen.
De rechtbank acht termen aanwezig om het onderzoek in deze zaak te heropenen en verweerder onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen bovengenoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de rechtbank. De termijn waarbinnen verweerder kan herstellen wordt door de rechtbank bepaald op 13 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
De rechtbank wijst er op dat zij in beginsel slechts eenmaal de mogelijkheid biedt om een gebrek te herstellen. Indien de gebreken in de ogen van de rechtbank niet worden hersteld, zal de rechtbank vervolgens proberen zoveel mogelijk zelf in de zaak te voorzien door de rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen (finale geschillenbeslechting).
Eisers hebben nog gronden ingediend met betrekking tot de dwangsom die verweerder heeft vastgesteld en met betrekking tot vergoeding van de kosten van een in opdracht van eiser 1 opgesteld rapport. Bij de einduitspraak zal de rechtbank op deze gronden nader ingaan.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 13 weken na verzending van deze uitspraak de daarin genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de rechtbank, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- houdt iedere verder beslissing aan.
Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op
wn