RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummers: 11 / 825 WW44 BN1 A
11 / 826 WW44 BN1 A
11 / 827 WW44 BN1 A
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht
[naam vergunninghouder]
gevestigd in de gemeente [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand,
verweerder.
1. Bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 21 juni 2012.
2. Procesverloop
Bij besluiten van 20 januari 2009 heeft verweerder geweigerd aan eiseres vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en reguliere bouwvergunning eerste fase te verlenen voor de bouw van 40 nertsensheds (beroep met registratienummer 11/827), een mestsilo (11/825) en een bedrijfshal (11/826) op het perceel [adres] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [kadastrale weergave locatie], (verder: het perceel).
Bij besluiten van 26 mei 2009 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de besluiten van 20 januari 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 6 januari 2010 heeft de rechtbank de tegen die besluiten ingediende beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het door eiseres tegen de uitspraak van de rechtbank ingediende hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 6 januari 2010 vernietigd en het daartegen ingediende beroep gegrond verklaard. Tevens zijn de besluiten van verweerder van 26 mei 2009 vernietigd.
Bij de bestreden besluiten van 21 juni 2011 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, de bezwaren van eiseres wederom ongegrond verklaard en de besluiten van 20 januari 2009 in stand gelaten. De afwijking van het advies is door verweerder nader gemotiveerd.
Eiseres kan zich blijkens het beroepschrift van 28 juli 2011, zoals nadien aangevuld op
30 augustus 2011, niet met die besluiten verenigen.
Verweerder heeft op 19 oktober 2011 verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 13 juni 2012. Namens eiseres is verschenen [naam], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E. Nijhuis, werkzaam bij de gemeente Twenterand.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of de bestreden besluiten, waarbij verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond heeft verklaard en de weigering om aan eiseres vrijstellingen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, en reguliere bouwvergunningen eerste fase te verlenen voor de bouw van 40 nertsensheds, een mestsilo en een bedrijfshal in stand heeft gelaten, in rechte in stand kunnen blijven.
In artikel 40, eerste lid, onder a, van de Woningwet, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, wordt bepaald dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders te verlenen bouwvergunning.
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet wordt op aanvraag een reguliere bouwvergunning in twee fasen verleend. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de bouwvergunning eerste fase onder meer moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c van toepassing is.
Artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet bepaalt dat de reguliere bouwvergunning moet worden geweigerd, indien sprake is van strijd met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gegeven voorschriften.
Uit de stukken blijkt dat het perceel is gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 2005” en daarin de bestemming “Agrarisch gebied” heeft. Ingevolge artikel 9.1 (doeleindenomschrijving), aanhef en onder a, van de bij dat bestemmingsplan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden op de plankaart aangeduid met “Agrarisch gebied” bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 9.2 (bouwvoorschriften), aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is uitsluitend op het agrarisch bouwperceel bedrijfsbebouwing toegestaan.
Verweerder heeft overwogen, dat op het in het geding zijnde perceel geen agrarisch bouwperceel aanwezig is. Dit betekent volgens verweerder dat de bouwplannen van eiseres in strijd zijn met het bestemmingsplan en de aanvragen derhalve op grond van artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet moeten worden geweigerd.
Verweerder heeft de bouwaanvragen van eisers tevens aangemerkt als verzoeken om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Dit betreft een bevoegdheid van de gemeenteraad, doch de raad heeft deze bevoegdheid gedelegeerd aan verweerder. Verweerder heeft besloten geen gebruik te maken van de vrijstellingsbevoegdheid, nu de bouwplannen niet passen in de microplanologische uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het (inmiddels door de raad vastgestelde) voorontwerpbestemmingsplan “LOG gebieden” en de “Ontwikkelingsvisie LOG’s Twenterand”. De bouwwerken zijn namelijk niet landschappelijk ingepast en, voor zover het gaat om het oprichten van de bedrijfshal, wordt niet voldaan aan de maximale goothoogte van 6 meter. De bedrijfshal heeft een goothoogte van 6.81 meter.
Eiseres stelt zich kort weergegeven op het standpunt dat met de bestreden besluiten geen uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2011. Het perceel waarop de beoogde bebouwing is geprojecteerd, is gelegen in een gebied waarbinnen ingevolge het Reconstructieplan Salland-Twente de nieuwvestiging van intensieve veehouderij in beginsel is toegestaan. Het nog vast te stellen bestemmingsplan dient in overeenstemming te zijn met de uitgangspunten van dit reconstructieplan. Daarvan is volgens eiseres geen sprake. Voorts stelt eiseres dat in het ontbreken van een landschappelijke inpassing en een goothoogte van 6.81 meter geen rechtvaardiging kan worden gevonden om de vrijstelling en bouwvergunning te weigeren. Het fair play beginsel leidt er toe dat verweerder tijdig kenbaar had moeten maken aan welke eisen de bouwplannen dienden te voldoen waarna eiseres in de gelegenheid had moeten worden gesteld om eventueel ontbrekende stukken te overleggen dan wel het bouwplan aan te passen. Over de eis van een landschappelijke inpassing is nimmer met eiseres gesproken en evenmin is zij in de gelegenheid gesteld om het bouwplan met betrekking tot de goothoogte aan te passen, welke aanpassing volgens eiseres niet als ingrijpend is aan te merken. Daarbij wijst eiseres er bovendien op dat verweerder bij zijn afweging niet heeft betrokken dat de goothoogte van de bedrijfshal is afgestemd op het gebruik. Naar de mening van eiseres heeft verweerder de vrijstelling in redelijkheid niet kunnen weigeren.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het reconstructieplan Salland-Twente is het binnen de gemeente Twenterand gelegen gebied Fortwijk aangewezen als “Landbouwontwikkelingsgebied”. Dit betreft een zogenaamd zoekgebied waarbij intensieve veeteelt, zoals door eiseres voorgestaan, in beginsel is toegestaan. Dit neemt niet weg dat in datzelfde reconstructieplan is bepaald dat ieder initiatief tot nieuwvestiging een nadere beleidsafweging behoeft. Aldus is bij de vaststelling van het reconstructieplan geen volledige afweging gemaakt, in die zin dat op gemeentelijk niveau geen nadere afweging meer zou mogen plaatsvinden. Verweerder komt derhalve enige beleidsruimte toe. Dit wordt door eiseres ook niet langer bestreden. Zoals eiseres evenwel terecht heeft betoogd, mag deze beleidsruimte er niet toe leiden dat elke nieuwvestiging de facto onmogelijk wordt gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. De door verweerder gestelde voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing en een maximale goothoogte van 6 meter voor bedrijfsbebouwing betreffen beide ruimtelijke argumenten. Niet kan worden gezegd dat bij toepassing hiervan onvoldoende mogelijkheden resteren om een volwaardig agrarisch bedrijf te realiseren.
Eiseres heeft ter zitting gesteld dat niet duidelijk is welke voorwaarden verweerder nog meer verbindt aan een nieuwvestiging op het perceel. Verweerder heeft dit niet bekend willen maken. Dit klemt, zo stelt eiseres, nu het politieke standpunt van de raad van Twenterand er op neer komt dat elke nieuwvestiging van intensieve veehouderij moet worden tegengegaan. Eiseres is bereid haar bouwplannen te voorzien van een adequate landschappelijke inpassing en is eveneens bereid de goothoogte van de bedrijfshal aan te passen, maar wil hiertoe eerst overgaan indien duidelijk is dat geen andere gronden aan de weigering ten grondslag worden gelegd. Daarbij wijst eiseres er op dat het niet ongebruikelijk is dat het indienen van een inpassingsplan als voorwaarde aan de vrijstelling wordt verbonden.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat er niet voor is gekozen om het opstellen van een plan voor de landschappelijke inpassing als voorwaarde aan een vrijstelling te verbinden omdat verweerder over de wijze van inpassing van te voren zekerheid wenst te hebben. Dit betreft, zo heeft verweerder gesteld, een vaste gedragslijn voor LOG-gebieden en geldt ten aanzien van alle nieuwvestigingen van intensieve veeteelt. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting evenwel tevens medegedeeld dat de aanvraag van eiseres de eerste is waarop deze “gedragslijn” is toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat van een echte gedragslijn niet kan worden gesproken. Dit vergt immers een min of meer bestendige toepassing. Op de vraag waarom een afwijkende lijn wordt toegepast als het gaat om landschappelijke inpassing in LOG-gebieden, heeft verweerder bovendien ter zitting geen antwoord kunnen geven. Dit klemt, nu eiseres – zoals zij ter zitting ook heeft gesteld – wordt geconfronteerd met de kosten die gepaard gaan met het opstellen van een inpassingsplan, terwijl allerminst vast staat dat de vrijstelling bij het overleggen van een adequaat inpassingsplan wordt verleend. Verweerder heeft ter zitting immers niet uitgesloten dat mogelijk andere weigeringsgronden bestaan die nopen tot het afwijzen van de gevraagde vrijstellingen.
Naar het oordeel van de rechtbank valt in dit geval niet in te zien waarom een verzoek om vrijstelling eerst kan worden beoordeeld nadat een landschappelijk inpassingsplan is overgelegd. De handelwijze van verweerder – waarbij eerst een inpassingsplan wordt verlangd voordat eventuele overige weigeringsgronden worden prijsgegeven – is niet alleen in strijd met het beginsel van fair play, maar eveneens met het beginsel van “de minste pijn”. Materieel onzorgvuldig is immers een besluit dat zwaardere lasten op een belanghebbende legt dan nodig is. Daarvan is in dit geval sprake nu niet valt in te zien dat het overleggen van een inpassingsplan niet als voorwaarde aan een vrijstelling kan worden verbonden. De bezwaren zijn aldus te ondervangen door een minder vergaande maatregel dan de weigering van de gevraagde vrijstelling.
Voorgaande geldt evenzeer voor zover het de aanvraag ten behoeve van de bedrijfshal betreft. Hoewel het standpunt van verweerder dat ten aanzien van de bedrijfshal wordt aangesloten bij het microplanologisch uitgangspunt van een maximale goothoogte van 6 meter niet onredelijk is, heeft eiseres er terecht op gewezen dat zij in de gelegenheid had moeten worden gesteld het bouwplan aan te passen. Het terugbrengen van de goothoogte van de gevraagde 6.81 meter naar 6 meter, zonder dat het bouwplan overigens wijzigingen ondergaat, kan in dit geval worden aangemerkt als een wijziging van ondergeschikte aard.
De rechtbank acht termen aanwezig om het onderzoek in de aan de orde zijn de zaken te heropenen en verweerder onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen bovengenoemd gebreken in de bestreden besluiten te herstellen en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de rechtbank. In dit verband zal verweerder in het nieuw te nemen besluit alle mogelijke weigeringsgronden moeten opnemen, zodat niet telkens over een nieuwe weigeringsgrond hoeft te worden geprocedeerd. Indien weigeringsgronden zich niet voordoen, dient verweerder het inpassingsplan als voorschrift aan de vrijstelling te verbinden. Verder dient eiseres in de gelegenheid te worden gesteld een
aangepast bouwplan in te dienen, dat voldoet aan de door verweerder vanuit microplanologisch perspectief gewenste goothoogte.
De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen wordt door de rechtbank bepaald op 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak. Mocht deze termijn te kort zijn dan kan – mits dit geschiedt binnen genoemde termijn – gemotiveerd worden verzocht om uitstel, waarna de rechtbank op dit uitstelverzoek zal beslissen.
Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
De rechtbank wijst er op dat zij in beginsel slechts eenmaal de mogelijkheid biedt om een gebrek te herstellen. Indien het gebrek in de ogen van de rechtbank niet wordt hersteld, zal de rechtbank vervolgens proberen zoveel mogelijk zelf in de zaak te voorzien door de rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen (finale geschillenbeslechting).
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
Recht doende:
- heropent het onderzoek in de zaken 11/825, 11/826 en 11/827;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de daarin genoemde gebreken in de bestreden besluiten te herstellen en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de rechtbank, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- houdt iedere verder beslissing aan.
Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.
Aldus gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzitter en mrs. R.J. Jue en A. Flos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Steeghs, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012
Afschrift verzonden op
mtl